Bij de beslissing welk vlees iemand wel of niet eet, laten bijna alle (vleesetende) mensen zich beïnvloeden door informatie over de intelligentie van het dier. Toch is intelligentie niet doorslaggevend. Als het gaat om vlees waarvan het in de cultuur normaal is om te eten of over vlees dat belangrijk is voor de persoon zelf, blijkt de intelligentie van het dier ineens irrelevant.

Drie experimenten
In het eerste experiment testten Britse onderzoekers de rol van de intelligentie van het dier. Wanneer de vleesetende deelnemers een beschrijving van een fictieve diersoort met een hoge intelligentie kregen, vonden ze het moreel onjuist om het dier te eten. Als de beschrijving vermeldde dat het dier niet intelligent was, waren de bezwaren minder groot.

In een tweede experiment kregen de deelnemers meer informatie over de intelligentie van dieren die in verschillende culturen op het menu staan. Voor dieren waarvan de deelnemers gewend waren het vlees te eten -varkens in dit geval-, maakte deze informatie geen verschil voor de morele overwegingen. Bij dieren die normaal niet in de cultuur van de deelnemers worden gegeten -tapirs of de fictieve ‘trablans’- bleek intelligentie nog wel doorslaggevend.

In het derde experiment kregen de deelnemers een verhaal over de fictieve persoon ‘John’. John is een liefhebber van varkensvlees en heeft een hond als huisdier. De deelnemers kregen als opdracht een moreel standpunt in te nemen vanuit John’s perspectief en vanuit hun eigen perspectief. Als de deelnemers verteld werd dat varkens intelligenter waren dan honden, verwachtten ze dat John zich slecht zou voelen over het eten van varkensvlees en dat hij zijn morele standpunten moest heroverwegen. Bij het kijken vanuit hun eigen perspectief oordeelden ze anders; ze voelden zich met die kennis niet slechter over het eten van varkensvlees en hun morele overwegingen bleven onveranderd.

Moreel flexibel
Uit deze drie experimenten blijkt dat morele overwegingen inconsistent maar toch voorspelbaar kunnen zijn. De auteurs concluderen: “We hebben laten zien dat het denken over dieren als zijnde ‘voedsel’ leidt tot een vermindering van de morele status van het dier, vooral als het vlees relevant is voor de persoon zelf.” Deze inzichten kunnen van belang zijn bij campagnes over dierenwelzijn. Het benadrukken van de cognitieve mogelijkheden van dieren lijkt geen effectieve strategie.
Dit artikel afdrukken