In een eerder artikel over de manier waarop het RIVM de ammoniakconcentratie in de lucht in Nederland meet, berekent en toerekent aan de veehouderij, concludeerde ik dat over de periode 1995 – 2015 de atmosferische ammoniakconcentratie onveranderd is gebleven. De feitelijke metingen laten zien dat de jaarlijkse gemiddelde concentratie opvallend nauwkeurig kan worden berekend uit de gemiddelde neerslag. Hoge en lage concentraties lijken het gevolg van weinig of veel neerslag in het betreffende jaar. Regen functioneert als het ware als een luchtwasser. De metingen laten zien dat er empirisch geen fluctuatie kan worden vastgesteld

Verklaring nodig
In 2016 en 2017 schoot de atmosferische concentratie van ammoniak omhoog volgens berekeningen van het RIVM op basis van meetgegevens. Als we de getallen die het Instituut presenteert serieus nemen, leiden ze noodzakelijk tot de vooronderstelling dat de verhoogde ammoniakconcentratie het gevolg is van een toename van de emissies in agrarisch Nederland. De verhoging van de gemiddelde concentratie van de 6 stations van het Landelijk Meetnetwerk Luchtkwaliteit (LML) bedraagt zo’n 30%. Die waarde is niet het gevolg van enkele hoge piekwaarden; ook het geometrisch gemiddelde, de mediaan, laat die verhoging zien.

Omdat de verhoging van de ammoniakconcentratie in slechts enkele stations optreedt, voert het veel te ver om uit de beschikbare metingen een landelijke trendbreuk uit af te leiden
Een stijging van de landelijke ammoniakemissie met 30% is moeilijk voorstelbaar. Het zou bijvoorbeeld moeten betekenen dat het aantal dieren opeens met dertig procent is toegenomen en/of dat de kwaliteit van de stallen of het stalmanagement door het hele land heen plots is teruggelopen. Daarom schreeuwt de trendbreuk die het RIVM presenteert om een verklaring. Hieronder leg ik uit wat er aan de hand zou kunnen zijn.

De trendbreuk is het gevolg van hogere concentratiemetingen in 4 LML-stations. De stations hebben een code: 131 staat in Vredepeel, 538 in Wieringen, 633 in Zegveld en 929 in Valthermond). In de twee overige stations - 444 in De Zilk en 738 in Wekerom - is ten opzichte van voorgaande jaren niets veranderd.

De veranderingen in station Vredepeel beperken zich tot de periode augustus 2016 tot september 2017. Een recent rapport plaatst kanttekeningen bij de validiteit van het gebruik van de metingen in dit station. Voor de periode van november 2016 tot en met maart 2017 wordt de bijdrage aan de ammoniakconcentratie door veranderingen in een pluimveebedrijf, direct naast de meetopstelling gelegen, geschat op 30%. Dat ligt in dezelfde orde van grootte als de waargenomen verhoging ten opzichte van het jaarlijkse gemiddelde van dit station. Er lijkt dus een reëele verklaring voor de uitschieter in de empirisch gemeten ammoniakconcentratie in dit station.

Voor de hoge ammoniakconcentraties in de stations Wieringen, Zegveld en Valthermond is een dergelijk simpele verklaring niet voorhanden. De verhogingen zijn niet beperkt tot een periode, maar betreffen een verandering over het hele jaar. De onderstaande grafiek laat dat zien aan de hand van verloop van de gemeten concentratie in 2017 voor de stations Zegveld en Valthermond. De niet-gestippelde lijnen geven het profiel in 2017, de gestippelde lijnen laten het gemiddelde jaarverloop over 2012 – 2015 zien.

Dat de verhoging van de concentratie vooral optreedt na het uitrijden van mest in het voorjaar valt direct op. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat het vooral om effecten van de huiskavel - stal en opslag - gaat.


Uit gegevens van het CBS blijkt dat de stikstofuitscheiding van de totale melkveestapel in de periode tussen 2015 en 2017 met maximaal 3.5% is toegenomen. Het daarmee samenhangende aantal dieren kan dus nauwelijks een meetbaar effect kan hebben gehad op de landelijke ammoniakconcentratie. Daarom kan een toename van het aantal dieren worden uitgesloten als verklaring voor de trendbreuk van 30% in de gemiddelde concentratie die het RIVM berekent over de zes LML stations.

Tevens moet de vraag gesteld worden in hoeverre de LML stations zinvol kunnen bijdragen aan het gewenste doel van het ammoniakonderzoek
De omvang van de melkveestapel nam in 2015 en 2016 toe met respectievelijk 3 en 11% ten opzichte van 2014. Omdat die toename niet gelijkmatig over Nederland is verdeeld, ligt het voor de hand te kijken naar mogelijk lokale invloeden op de stations. Daarom moeten we even kijken naar de karakteristieke eigenschappen van de stations 538, 633 en 929.

Als we het gemiddelde van de dagprofielen (het dagelijkse verloop van de concentratie) per maand nemen, dan blijkt elk LML station over langere tijd een karakteristieke signatuur te hebben. Het meest uitgesproken verschil in signatuur bestaat tussen stations in gebieden met een hoge, respectievelijk lage veedichtheid. Het kenmerk bij hoge veedichtheid is: hoge nachtconcentraties en lage dagconcentraties. Bij een lage veedichtheid is die verhouding omgekeerd.

De onderstaande figuur is een voorbeeld van wat er in de stations 538, 633 en 929 heeft plaatsgevonden. De signatuur van deze stations in 2016 blijkt veranderd in karakteristiek voor lage naar karakteristiek voor hoge veedichtheid.


De verschillen tussen de dagprofielen van voor 2016 zijn aanzienlijk, maar verklaarbaar. Zo was september 2014 (hoogste curve) uitzonderlijk droog (weinig luchtwasserij door de regen) en warmer dan de andere jaren. Voor september 2015 (laagste curve) geldt het omgekeerde, relatief koud en erg nat. De profielen van 2016 en 2017 laten de omslag in signatuur duidelijk zien. Bovendien zijn de curves niet glad, maar nogal grillig; dat is mogelijk het gevolg van emissie-veranderingen in de directe omgeving van het station.

Melkquotum
Een voor de hand liggende conclusie zou kunnen zijn dat er na het opheffen van het melkquotum in het voorjaar van 2015, lokaal voldoende melkkoeien zijn bijgekomen om de door het RIVM landelijk berekende trendbreuk in de metingen van het beperkte aantal meetstations te veroorzaken. Inmiddels zijn die extra koeien - ca. 160.000 - via de slachtbank weer afgevoerd.

Omdat de verhoging van de ammoniakconcentratie in slechts enkele stations optreedt, voert het veel te ver om uit de beschikbare metingen een landelijke trendbreuk uit af te leiden.
Tevens moet de vraag gesteld worden in hoeverre de LML stations zinvol kunnen bijdragen aan het gewenste doel van het ammoniakonderzoek: een bij benadering correct beeld schetsen van de ammoniakconcentratie in de lucht die boven Nederland en Nederlandse natuurgebieden hangt.
Dit artikel afdrukken