“Ik zei vroeger altijd: een voedingsdeskundige is net een advocaat. Als je hem vraagt naar argumenten voor de ene kant van de kwestie, dan kan hij bewijs vinden en een sterke zaak bouwen. Als je vraagt: kan je me alsjeblieft het bewijs voor het tegendeel leveren, dan krijg je daar ook een ogenschijnlijk geloofwaardig verhaal voor.”

David Mela’s vader werd na zijn pensionering pro bono advocaat, vertelt Mela over de telefoon vanuit zijn woonplaats Valkenswaard, “maar hij sprak er altijd met humor over”. Zelf vestigde de in Amerika geboren Mela zich na zijn loopbaan (laatstelijk als researcher bij Unilever) als onafhankelijke onderzoeker en adviseur op het gebied van voedingskunde.

Have a hypothesis, not a religion
Uit de eerdere publicaties van Mela spreekt een voorkeur voor de duidelijkheid van één waarheid, die van het beste wetenschappelijke werk. De eerste van zijn tien ‘rules’ op zijn persoonlijke website is: ‘Have a hypothesis, not a religion’.

Met Deense vakgenoten publiceerde hij recent in het wetenschappelijke blad BMJ Nutrition, Prevention & Health het artikel ‘Low-energy sweeteners and body weight: a citation network analysis’. Daarin analyseren zij hoe auteurs van reviews gebruikmaken, of juist niet, van eerder gepubliceerd onderzoek over het effect van caloriearme zoetstoffen op het lichaamsgewicht.

Het kernbegrip is ‘citation bias’, dat zich laat vertalen als ‘citeerpartijdigheid’ of ‘citeervooringenomenheid’. Het is een iets neutraler begrip dan ‘cherry picking’, het selecteren van bewijs of argumenten die passen bij de uitkomst, en het bewust achterhouden van onwelgevallig bewijs. Een helaas vaak gesignaleerde zonde van wetenschappers.

“Het houdt in dat er maar een deel van de beschikbare literatuur aangehaald wordt, met een bepaalde conclusie als gevolg daarvan, zonder dat er rekening gehouden is met die andere literatuur, die wellicht een ander oordeel bevat,” zegt Mela. “We hebben het zorgvuldig omschreven in ons artikel en een protocol opgesteld om ons er zelf aan te houden en onze eigen bias te proberen te voorkomen.”

Huib Stam: Waar komt het idee vandaan dat zoetstoffen gewichtstoename zouden veroorzaken? Het weerspreekt niet alleen de logica, maar ook heel veel onderzoek.
David Mela: “Toen ik bij Unilever werkte kwamen de vragen van de industrie: moeten we zoetstoffen gebruiken, moeten we de zoete smaak verminderen, wat moeten we doen? Het was duidelijk dat we minder suiker moesten gebruik, daar was geen twijfel over. Ik zei: er zijn drie punten met betrekking tot voeding. Beïnvloeden zoetstoffen het lichaamsgewicht? Verhogen zoetstoffen de trek in zoetigheid? En hebben ze effecten op de stofwisseling?

In 2016, 2018 en 2020 heb ik samen met academische experts systematische reviews gepubliceerd waarvan wij dachten dat die drie vragen behoorlijk goed beantwoord werden. Toch zag ik daarna reviews en artikelen verschijnen en geciteerd worden - sommige van studies met dieren, sommige van epidemiologisch onderzoek - die op de een of andere manier een andere verhaal vertelden.

Uit onderzoek met mensen was duidelijk dat zoetstoffen geen negatief gevolg hadden voor het lichaamsgewicht. Maar een bepaalde groep mensen bleef maar aandringen op mechanismen in mensen die er met de haren bijgesleept zijn. Hoe kon dat?

Vaak was dat onderzoek niet goed opgezet of goed uitgevoerd en ook werd niet alle beschikbare kennis gebruikt. Er werden mechanismen voorgesteld of zogenaamd gevonden voor effecten die er volgens direct empirisch onderzoek niet waren. Soms werden enkele studies met ratten aangehaald om een effect aan te tonen, terwijl er veel meer dieronderzoek was dat dat effect niet liet zien. Om nog maar te zwijgen van veel onderzoek onder mensen, dat genegeerd werd.

Ik vroeg mij af: waarom citeren sommigen zo selectief om tot afwijkende conclusies te komen? Klopt dit? Is er een vooringenomenheid, een bias, die sommige onderzoekers aanzet om tot conclusies te komen die op grond van al dat vele en goede onderzoek niet gerechtvaardigd zijn? Dat subjectieve gevoel gaf voor mij de aanzet om dit onderzoek te doen.”

Een van de uitkomsten is dat er een verrassend verschil is tussen de resultaten uit experimentele studies, zoals gerandomiseerde trials (RCT’s), en statistische studies, zoals epidemiologische. Het ligt kennelijk aan het soort onderzoek dat gedaan wordt welk resultaat je krijgt. Dat is nogal verontrustend.
“Ja en nee. Op het terrein van nutrition, in ons geval van zoetstoffen en suiker, bestaat een flinke hoeveelheid goede RCT’s. Dan zou je denken dat je veel en goed bewijs hebt. Je hoeft dan niet te kijken naar de epidemiologie, ook al omdat zich daar een lastig probleem voordoet. Mensen die bezorgd zijn over hun gewicht, of bang zijn om aan te komen, gebruiken vaak al zoetstoffen. Dan bestaat de kans dat er een verband zichtbaar wordt tussen zoetstofgebruik en lichaamsgewicht, maar waarvan de causaliteit omgekeerd is. De zoetstoffen veroorzaken niet de gewichtstoename, maar de gewichtstoename doet mensen producten met zoetstoffen gebruiken.

Onder de vele klinische studies, RCT’s, zijn er bijna geen waarin het gebruik van zoetstoffen relatieve gewichtstoename veroorzaakt. Het hangt er vanaf waarmee de zoetstof vergeleken wordt, maar het is heel uitzonderlijk dat er een negatief effect van zoetstoffen uitkomt. Niet op de korte en niet op de lange termijn. Epidemiologische studies hebben wel vaak uitkomsten die haaks staan op die van gecontroleerde klinische studies. Dan is de vraag: welk onderzoek vertrouw je?”

U zegt: Omdat er vaak onduidelijkheid is in voedingskundig onderzoek en er veel betwist wordt van de uitkomsten van onderzoek, kunnen onderzoekers en voedingsmiddelenbedrijven met een bepaalde bias door die gaten in de kennis hun ideeën en hun waarheid verkondigen.
“Ik denk dat velen van ons gehoopt hadden dat in het tijdperk van evidence based medicine, waarin we een toenemend aantal systematische reviews en meta-analyses kregen, er een aantal zaken toch wel duidelijk zou worden. Dat was ook zo, maar ook weer niet. Zelfs in systematische reviews en meta-analyses zie je dat door de keuze van de studies die wel of niet meegenomen worden, er naar een bepaald antwoord gestuurd wordt.

Eén van mijn favoriete uitspraken is: er is niets partijdiger dan de pretentie van onpartijdigheid
De vragen in de voedingskunde zijn inderdaad moeilijker geworden. In de goeie ouwe tijd ging het vooral om vitaminen en mineralen. En nu gaat het om componenten als macronutriënten, die veel meer van onze voeding uitmaken. Het is heel moeilijk om daar goed gecontroleerd onderzoek naar te doen. Geblindeerd onderzoek, groot opgezet is, en dat lang genoeg duurt, en niet verstoord is. Het is heel gemakkelijk om zelfs het allerbeste onderzoek in diskrediet te brengen. ‘Oh, het was niet goed genoeg gecontroleerd’. ‘Oh, het duurde niet lang genoeg’. ‘Oh, niemand hield zich eraan’.”

U signaleert veel willekeur en onvolledigheid bij het citeren van onderzoek. Maar u geeft geen oordeel over welke auteurs welke bias hebben. Er spelen grote commerciële belangen bij de industrie, maar ook bij onderzoekers die geld moeten zien te vinden voor hun werk.
“Er is zeker een wens bij de voedingsmiddelenindustrie om te geloven dat zoetstoffen veilig en gunstig zijn. Maar ik denk ook dat er een sterke anti-beweging tegen zoetstoffen is in delen van de wetenschappelijke wereld. Maar de academische gemeenschap zal altijd zeggen: wij zijn onafhankelijk. Eén van mijn favoriete uitspraken is: er is niets partijdiger dan de pretentie van onpartijdigheid. Er wordt toch door sommige gezocht naar bewijs, of laat ik zeggen, steun voor een anti-zoetstoffen interpretatie van het beschikbare wetenschappelijke onderzoek.

Zolang er een debat is, is er geld voor onderzoek. Dat zie ik in het geval van zoetstoffen. Als je anderen kan overtuigen dat het opwindend en nieuw is, heb je meer kans op geld voor je onderzoek. En als je verhaal provocatief is, krijg je uitnodigingen en aandacht. Klinkt een beetje cynisch, maar het is wel waar.

Ik ben heel kritisch over research. Er is bijvoorbeeld nu veel aandacht voor het microbioom. Er zijn veel aannames, er worden veel hypothesen gegenereerd, maar weinige echt getest. Het lijkt mij belangrijk - in plaats van van de ene naar de andere hypothese te gaan - dat iemand zegt: ik ga een hypothese nu eens grondig testen en kijken of het klopt, of het echt een betrouwbaar, belangrijk effect heeft. Net als met epidemiologie is het genereren van hypotheses eenvoudig in onderzoek met eindeloze variabelen en uitkomsten. Het testen, bevestigen en vooral het verwerpen van hypothesen is belangrijker. Het vereist een bepaalde discipline die ik nog niet in het microbioomonderzoek zie. Dat is het verschil in de wetenschap tussen een hypothese hebben en een religie.”
Dit artikel afdrukken