Vinkje is de Nederlandse variant van de vele keuzelogo’s die het gevolg waren van een rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2003. Help consumenten in de obesogene jungle die de moderne stad is, gemakkelijker hun weg te vinden naar producten die minder dik maken en voor minder hart- en vaatziekten zorgen. Zo luidde één van de gedachten die in dat rapport te lezen waren.

Systeembenadering
De strategische aanbevelingen van het rapport wijzen vooral op de noodzaak van een samenwerking tussen overheden, bedrijven, voedingsdeskundigen, NGO’s en zelfs landbouwbeleidsmakers om tot een zogeheten systeembenadering te komen. Zo moest het toenemende aantal obese mensen en de aanwas van jonge kinderen met overgewicht worden bestreden.

Enthousiast schreef de WHO “the solution is in our hands.” Dat was een uitdagende uitspraak. Twee dagen voor de publicatie van het rapport had de suikerlobby gedreigd het rapport te blokkeren, zoals te lezen valt in een artikel dat op 21 april 2003 verscheen in The Guardian.

Het maken van minder foute producten door herziening van hun recepturen werd gezien als een quick win. Het is immers gemakkelijker om mensen binnen het bestaande voedingspatronen anders te laten eten, dan ze hun voedingspatroon aan te laten passen
Quick Win
Het rapport ging de wereld rond. Er moest in ieder geval iets gedaan worden om mensen minder foute producten te laten kopen. 'Fout' heten producten die zorgen voor een hoge inname aan suiker, vet, zout en een lage vezelinname bij een tegelijk laag gehalte aan andere voedingsstoffen.
Het maken van minder foute producten door herziening van hun recepturen werd gezien als een quick win. Het is immers gemakkelijker om mensen binnen het bestaande voedingspatronen anders te laten eten, dan ze hun voedingspatroon aan te laten passen. Mensen met een ‘fout’ voedingspatroon in een massaal tot ‘fout eten’ verleidende omgeving anders laten eten (minder, minder energiedicht, gevarieerder, minder bewerkt en dus verser) werd gezien als een gelijktijdig te starten aanpak die echter pas op veel langere termijn resultaat zou geven.

In verschillende landen werden productlogo’s ontwikkeld. Er ontstonden logo’s voor alleen industrieproducten. Margarines moesten minder zout worden. Kant-en-klare houdbare soepen moesten niet alleen minder zout maar ook vezelrijker door wat meer groenten worden. Mayonaises en sauzen moesten magerder, minder zoet en minder zout worden.

Ook ontstonden logo’s die de minder ‘foute’ variant van zulke producten aanduiden én tegelijk vertellen dat bijvoorbeeld een tomaat of sperzieboon een goede keuze is.

Het tweede type past bij supermarktbedrijven die zowel houdbare als verse producten verkopen. Het eerste werd opgepakt door de makers van houdbare levens- en genotmiddelen.

FrieslandCampina, Unilever, Schuttelaar en AH
In antwoord op het rapport ontstonden in Nederland twee initiatieven, eentje van de levensmiddelenindustrie en eentje van een supermarktbedrijf. Het zijn beide positieve FOP's: front-of-pack labels. Ze zeggen duidelijk aan de voorkant van een verpakking waarom je die moet kiezen of juist niet. Positieve FOP's zeggen 'neem mij en niet een ander product'. Het blauwe Vinkje op frisdrank is daar een voorbeeld van. De bekendste negatieve FOP is de verplichte vermelding 'Roken is dodelijk'.

Met steun van het ministerie van VWS, startten FrieslandCampina en Unilever samen met het als organisator in het gat van de terugtredende overheid gesprongen bureau Schuttelaar met Ik Kies Bewust, een door de levensmiddelenindustrie geïnitieerd logo. Albert Heijn importeerde vanuit Zweden een aanpak die in Nederland bekend werd als het Klavertje. Andere supers deden het zonder of slechts met het Ik Kies Bewust-logo.

Verantwoordelijkheid bij bedrijven
Beide initiatieven pasten bij de Haagse tijd begin deze eeuw. Onze overheid was volop aan terugtreden en vond dat het bedrijfsleven zijn eigen problemen moest oplossen. Dat deed ze vanuit de gedachte dat het opleggen van wettelijke regels minder effectief is, dan het openbaar verantwoordelijk houden van bedrijven voor overeengekomen en controleerbare doelstellingen.

Daarom gaf de toenmalige minister van Volksgezondheid (VWS), Hans Hoogervorst, de vrije opdracht ‘zorg ermet nieuwe recepturen voor dat mensen minder fout gaan eten’. De overheid keek of bedrijven een wereld zouden scheppen die beter functioneert dan haar wetgeving had kunnen doen. Zo ja, dan zou ze haar steun verlenen. Verder koos de moderne Nederlandse overheid een zoveel mogelijk afzijdige rol om een zo soeverein mogelijk oordeel te kunnen vellen over wat bedrijven bedenken.

Gezondheidsraad: voeg Ik Kies Bewust en Klavertje samen
Nadat Ik Kies Bewust en het Klavertje een tijdje naast elkaar hadden bestaan, besloot de overheid dat het beter zou zijn beide systemen samen te voegen. Dat deed ze op advies van de Gezondheidsraad. Die adviseerde in 2008 Ik Kies Bewust en AH’s Klavertje samen te voegen. Dat advies gaf de Raad omdat er twee sets criteria in omloop waren, die geen van beide spoorden met de officiële Nederlandse richtlijnen. Ik Kies Bewust ging te veel uit van het bestaande productassortiment en te weinig van voedingspatronen, zei de Raad. Het AH Klavertje had volgens de Raad een aantal inhoudelijke tekortkomingen.

Daarnaast bekeek de Gezondheidsraad de bruikbaarheid van de internationale GDA-systematiek — inmiddels RI geheten - als basis. De exportgerichte Europese levensmiddelenindustrie investeerde de afgelopen jaren in overredingskracht om de EU de voordelen van een dergelijke neutrale systematiek te laten kiezen. De Raad vond de GDA-aanpak te eenzijdig op calorieën gericht. De Raad beval een aanpak aan die specifieker gericht moest zijn op het terugdringen van de inname van natriumzout, (verzadigde en trans-)vetten en vrije suikers, het stimuleren van de inname van vezels en het aanzetten tot een ander voedingspatroon.

De minister van VWS beoordeelde het advies van de Gezondheidsraad en nam het over. Begin 2011 was het zover. Ik Kies Bewust en het Klavertje van Albert Heijn fuseerden en gingen verder als Vinkje. Vinkje heeft een Warenwettelijke status en valt daarmee onder verantwoordelijkheid van de overheid. De overheid stelt aan Vinkje de eis dat het keurmerk wordt toegekend op basis van deugdelijke en actuele voedingsinzichten. Tevens moet het consumenten eenduidig en begrijpelijk informeren over hun keuzen.

Voer voor cabaret leidde tot wantrouwen
Van meet af aan was er kritiek op het Vinkje en zijn voorgangers. Ik Kies Bewust maakte het mogelijk te doen alsof ijsjes en frisdrank gezond zijn, vonden criticasters. Minder en minder houdbaar eten moest toch het doel zijn, vonden zij. Soortgelijke bezwaren kleefden aan het AH logo. Dat had echter ook eigenaardigheden. AH's klavertje noemde komkommers aanvankelijk geen bewuste keuze omdat er onvoldoende vezels in zouden zitten. Later trok het bedrijf dat recht, maar de lachers hadden een punt: wat wilde het bedrijf consumenten leren met zulke communicatie?

In de loop der jaren nam de kritiek op Vinkje steeds verder toe. Daar zijn grofweg zeven redenen voor aan te wijzen:

1. het logo is uitsluitend beschikbaar tegen betaling; dat heeft een tweeledig effect. Een ‘gekocht’ logo wordt niet als objectief gezien; dat effect wordt versterkt zodra het op het genotsmiddel ijs mag worden geplakt. Daarnaast weerhouden kostenbarrières MKB leveranciers (waaronder de nodige aanbieders van verse waar) van deelname

2. het is niet uit te leggen waarom er een Vinkje staat op frisdrank, drop en sinds begin dit jaar zelfs op chips, maar niet op menige tomaat, paprika of krop sla

3. het is niet uit leggen waarom het Vinkje staat op een aantal verpakkingen van water en thee, terwijl iedereen weet dat water en thee geen dikmakers zijn

4. het is niet uit te leggen waarom de light-variant van een huismerk-Cola wél een Vinkje krijgt maar die van Coca-Cola niet

5. de te preferen keuze ‘in deze productcategorie’ is bepaald vanuit de productindelingen van fabrikanten en niet vanuit consumentengedrag; daardoor kunnen bijvoorbeeld ouders die een gezond drankje voor een kinderfeestje zoeken thuis kunnen komen met chocolademelk met een groen Vinkje dat gemeten naar suikergehalte juist niet in aanmerking zou moeten komen; ook is bijvoorbeeld onduidelijk waarom door de Gezondheidsraad dagelijks aanbevolen noten niet verder komen dan een blauw Vinkje (‘minder slecht’), zodat cases als de vezelloze komkommer rond blijven waren

6. aanmerkelijk minder dan 10% van de levensmiddelen die in Nederland te koop zijn, doet mee aan het logo; intuïtief en feitelijk betere alternatieven liggen Vinkje-loos in het schap en bieden critici de kans om met de nodige regelmaat op vermakelijke gevallen te wijzen

7. in de wandelgangen is te horen dat de kritiek in de pers op Vinkje voor een aantal leveranciers reden is geworden om het voeren van een Vinkje eerder als een na- dan een voordeel te zien; dit versterkt het negatieve effect van 6.

Vinkje is er trots op dat zijn keurmerk ondanks een totaal jaarbudget van minder dan €1 miljoen om de kosten van de gehele organisatie én haar communicatie te dekken, toch onder ruim 90% van de bevolking bekend is geworden. De Consumentenbond ging de straat op en onderzocht wat de consument ervan begrijpt. Het onderzoek bevestigt de bekendheid, maar legt tevens bloot dat slechts één op iedere vijf consumenten weet wat het blauwe Vinkje (‘bewuste keuze’ = minder slecht in deze categorie) betekent en dat het zelfs het sterkst wordt geassocieerd met milieuvriendelijkheid. Als consumenten horen dat je evident niet voor dagelijks gebruik geschikte maaltijden met Vinkjes toch ‘bewust’ - en daarmee via associatie ‘gezond’ - mag noemen, reageren ze geschandaliseerd voor de camera van de Bond.



Tegenintuïtieve randgevallen
De kritiek, zeggen de voedingsexperts van Vinkje zelf, spitst zich toe op een beperkt aantal randgevallen waar doel en uitvoering schuren. Een reeks soepen met meer groenten (vezels) en vleeswaren met wat minder zout vallen niet op. Eén variant chips met een Vinkje wel. Ze zorgen voor kortsluiting in het gezonde consumentenverstand.

De kritiek, zeggen de voedingsexperts van Vinkje zelf, spitst zich toe op een beperkt aantal randgevallen waar doel en uitvoering schuren. Een reeks soepen met meer groenten (vezels) en vleeswaren met wat minder zout vallen niet op. Eén variant chips met een Vinkje wel. Ze zorgen voor kortsluiting in het gezonde consumentenverstand
Zulke producten een bewuste keuze noemen is een tegenintuïtieve manier om gezondheid door middel van voeding te bevorderen. Wie het doet en op nogal opvallende producten, loopt het risico voer voor cabaret en columnisten te worden. Dat is dan ook gebeurd.

Finale aanval
Wie niet aanvoelde dat daardoor ernstig wantrouwen in het keurmerk Vinkje kon ontstaan, leeft in afzondering van de sociale werkelijkheid. Het is immers niet zo gek om deze reeks kwetsbaarheden te linken aan het Vinkjes-cabaret dat critici door de jaren heen konden en bleven opvoeren. Ondanks de aanhoudende kritiek op basis van de zwakke punten ging Vinkje stug door en legde daarmee vermoedelijk de basis voor een finale aanval.

Het wantrouwen vertaalde zich in april van dit jaar in de actie ‘weg met het Vinkje’ van de Consumentenbond. De Bond stoort zich met name aan het zogenaamde duale logo dat een groen en een blauw Vinkje naast elkaar hanteert. Consumenten begrijpen de logo’s verkeerd doordat ze de ‘gezonde’ keuze en de ‘bewuste’ keuze door elkaar halen. Bewust betekent echter slechts ‘minder slecht’.
Het Vinkje is niet eenduidig en voldoet daarmee niet aan de eisen die de overheid stelt aan het keurmerk. Het zou een basis zijn om het die status te ontnemen.

Dat is dan ook precies waar de Consumentenbond om vraagt.

De Bond stoort zich ook aan het beperkte aantal deelnemende producten. Gezondere voeding kan niet bestaan uit Vinkjes op frisdrank, mayonaise, dropjes, ijsjes en nauwelijks op tomaten, sinaasappelen, aardbeien, paprika’s, aubergines en die verzadigende hummusspread met weinig suiker van de Turkse buurtwinkel. Ook directeur Gerda Feunekes van het Voedingscentrum geeft de twee Vinkjes naast elkaar om die reden communicatief een drie op een schaal van tien.

Beschadigd
Jaren van aanzwellende kritiek waar niets merkbaars mee gedaan is, hebben het merk Vinkje beschadigd. Bij toeval had Vinkje kort voor de aanval van de Consumentenbond besloten dat het tijd was om in het openbaar over zijn toekomst te praten. Op 21 april jongstleden vond in het Leidse museum Boerhaave voor het eerst een gesprek plaats waar de bestuursleden van Vinkje de kritiek in levende lijve ontmoetten en op basis van gelijkwaardigheid voelden.

Het debat kwam laat. Mogelijk te laat.

Op de ochtend van de 21e schreven onder het publiek invloedrijke critici een fel stuk tegen Vinkje in de Volkskrant. In de weken daarvoor startte de Consumentenbond een campagne gericht op het verdwijnen van Vinkje. Diverse columnisten en diëtisten zetten in de week voorafgaand aan het debat op hun manier een punt achter het Vinkje. Huishoudjournalist Wouter Klootwijk wees op de absurditeit van het ontbreken van een Vinkje op droge bonen - zonder enige korrel zout - en een Vinkje op een blik bonen met wat minder zout.

Het debat van 21 april is hier na te luisteren:


Verwar de gezonde intuïties van consumenten niet en hanteer beter/slechter/slecht indicaties slechts voor probleemproducten
Alleen voor probleemproducten en kies andere schapindeling
Op Foodlog is uitvoerig nagesproken over het debat. Dat gebeurde naar aanleiding van het verslag van Foodlog-redacteur Annika de Jong, de vraag naar de rol van de overheid en het voorstel van consumentenonderzoeker Ynte van Dam (WUR) om de gezonde intuïties van consumenten niet langer te verwarren en slechts voor probleemproducten, waar consumenten niet intuïtief van kunnen weten wat er in zit, beter/slechter/slecht indicaties te hanteren. Goos Eilander, oprichter van marktonderzoeksbureau Trendbox, betoogde tijdens de debatavond dat de huidige front-of-pack labeling communicatief te ingewikkeld is.
Hij adviseert de gewenste en minder gewenste producten via een nieuwe schapinrichting in één oogopslag intuïtief duidelijk te maken. Wie pretendeert consumenten een beter aanbod te willen laten kopen, moet hen volgens Eilander door heel directe signalen in de aankoopcontext zelf op hun betere keuzemogelijkheden wijzen. Anders trappen ze in de traditionele aankoopval waar schapindelingen nu eenmaal voor bedoeld zijn.

Wie pretendeert consumenten een beter aanbod te willen laten kopen, moet hen volgens Eilander door heel directe signalen in de aankoopcontext zelf op hun betere keuzemogelijkheden wijzen. Anders trappen ze in de traditionele aankoopval waar schapindelingen nu eenmaal voor bedoeld zijn
Naast die gedachten, leverden de discussies een aantal verhelderingen op over de resultaten die Vinkje heeft geboekt. Die blijken op basis van een theoretisch model te zijn berekend. In de praktijk konden geen significante resultaten worden geregistreerd. Dat blijkt uit RIVM metingen, zo lieten de discussies op Foodlog zien. Het is onbekend of dit ligt aan de beperkte deelname van bedrijven aan Vinkje of aan iets anders.

Onbewuste overheid
Tijdens het debat vernamen de toehoorders dat de bestuurders en wetenschappelijke commissie van Vinkje de beperkingen inzien van Vinkjes private organisatievorm. Als niet iedereen meedoet en communicatiekosten onvoldoende gedekt kunnen worden, ontstaan de gesignaleerde zwakke punten. Dat leek de kern van de boodschap ter verdediging van Vinkje. Dat inzicht blijkt internationaal te worden gedeeld. Lector Annet Roodenburg (HAS Den Bosch), sinds kort lid van de wetenschappelijke commissie van Vinkje maar van meet af aan internationaal betrokken bij de WHO-initiatieven, vertelde dat ook WHO-experts op basis van wereldwijde ervaringen concluderen dat in landen waar private partijen niet gezamenlijk mee te doen de front-of-pack communicatie niet goed van de grond komt.

De conclusie lijkt dan ook duidelijk: wie een goed initiatief heeft dat niet spontaan door alle aanbieders wordt omarmd, moet de overheid vragen het door hen ontwikkelde systeem over te nemen door het algemeen verbindend te verklaren.

Zonder betrokkenheid van een overheid die de labeling van minder goede en betere producten verplicht stelt voor alle producten, werkt het niet. Die boodschap werd nadrukkelijk naar voren gebracht door professor Kees de Graaf (WUR), voorzitter van de wetenschappelijke commissie van Vinkje, en Teun Verheij, bestuurslid van Vinkje
Die conclusie werd in Leiden dan ook voor de ogen en oren van het publiek getrokken. Zonder betrokkenheid van een overheid die de labeling van minder goede en betere producten verplicht stelt voor alle producten, werkt het niet. Die boodschap werd nadrukkelijk naar voren gebracht door professor Kees de Graaf (WUR), voorzitter van de wetenschappelijke commissie van Vinkje, en Teun Verheij, bestuurslid van Vinkje.
In reactie op hun woorden kwam de overheid tijdens het debat bij monde van een beleidsambtenaar van het ministerie van VWS niet verder dan een steunbetuiging aan het Vinkje zoals het thans bestaat. Tegelijk vertelde de overheid om zich heen te kijken naar eventuele betere alternatieven. Ze gaf de indruk nog niet na te denken over het inmiddels ook door de WHO gesignaleerde inzicht en leek zich onbewust van haar rol, ondanks de kritiek die Vinkje juist in ons land op precies dit punt al jaren treft. Dat is opmerkelijk omdat overheden hun bestaansrecht ontlenen aan hun rol als verdediger van het publieke belang.

De overheid gaf aan nog geen definitieve mening te hebben over de toekomst van Vinkje. Omdat alle alternatieven volgens onafhankelijke onderzoekers inhoudelijk nagenoeg identiek zijn, lijkt de overheid - in afwijking van de WHO - het probleem nog niet te zien als een algemeen verbindend organisatievraagstuk. Onderwijl steunt ze Vinkje en bleef ze dat ook recent aangeven in respons op de kritiek van de Consumentenbond op Vinkje. Hoe de overheid het ontstane vraagstuk analyseert en hoe ze haar rol ziet, is op dit moment onduidelijk.

Zinvol als organisatie
Ik sprak de leden van het bestuur van Vinkje. Allen benadrukken de zinvolheid van Vinkje als organisatie. Die heeft gezorgd voor eenvormige wetenschappelijke criteria die zijn aangesloten op de internationale consensus onder voedingswetenschappers. Het organiseren daarvan en het op gang brengen van een aanbod dat daarop gebaseerd is, heeft bovendien gezorgd voor onderlinge concurrentie tussen fabrikanten om hun producten te verbeteren. Ook wezen mijn gesprekspartners erop dat andere fabrikanten die het Vinkje niet voeren, wel de criteria toepassen.

Met de verschijningsvorm - het logo - blijkt Vinkje inmiddels niet meer getrouwd te zijn. Stichtingsvoorzitter Diana Monissen schreef kort voor het debat: “Als nodig blijkt dat het Vinkje daarvoor van kleur moet verschieten, een verkeerslicht of een sterrensysteem moet worden, dan doen we dat. Waar het om draait is dat we een vertrouwd en volledig transparant logo-systeem moeten willen creëren dat maximaal bijdraagt aan een gezondere samenleving met heel veel minder welvaartsziekten.”

Er lijkt ruimte voor ‘rood’ als de overheid zou verplichten tot deelname van iedereen. De eerste bres blijkt al geslagen. Supermarkt PLUS hief onlangs als eerste Nederlandse aanbieder het taboe op rood op. Het bedrijf duidt alle frisdranken die het aanbiedt aan met een groene, oranje/gele en bruinrode kleurindicatie. Duidelijker en eenvoudiger kan het niet voor consumenten
Monissen koos een opmerkelijke positie. Een verkeerslicht is immers wat de Consumentenbond zo graag wil. Volgens de Bond moet de minister van VWS niet alleen haar officiële goedkeuring aan Vinkje stoppen maar ook zorgen voor een ander en verplicht systeem. De Bond pleit voor het gebruik van de kleurcodes groen, geel/orange en rood op producten om aan te geven hoeveel suiker, vet en zout mensen binnenkrijgen als ze een product kiezen. De levensmiddelenindustrie heeft zich daar altijd tegen verzet omdat er nu eenmaal veel rood zal verschijnen.
Toch lijkt er ruimte voor ‘rood’ als de overheid zou verplichten tot deelname van iedereen en blijkt de eerste bres al geslagen. Supermarkt PLUS hief onlangs als eerste Nederlandse aanbieder het taboe op rood op. Het bedrijf duidt alle frisdranken die het aanbiedt aan met een groene, oranje/gele en bruinrode kleurindicatie. Duidelijker en eenvoudiger kan het niet voor consumenten.

Onderzoekers wijzen erop dat consumenten het Engelse stoplicht - dat wordt toegekend per nutriënt en niet zoals bij PLUS op het niveau van het product - weliswaar beter begrijpen dan uni-logo’s zoals Vinkje, maar dat consumenten in de grond van de zaak hun koop- en consumptiegedrag niet of nauwelijks veranderen door het feit dat het op producten staat. Zolang de verkoopomgeving hen verleidt, storen ze zich niet aan front-of-pack logo’s omdat ze routines volgen en daardoor kopen wat ze gewend zijn, lekker vinden en nu eenmaal in de winkels ligt. De straatinterviews die Foodlog opnam in een Amsterdamse volkswijk bevestigen dat wetenschappelijke inzicht.


Seidell en de WHO
Professor Jaap Seidell (VU) was van meet af aan betrokken bij Vinkje. Hij was bovendien één van de belangrijkste drijvende krachten achter het rapport van de WHO. Seidell trad 2 jaar geleden af als voorzitter van de wetenschappelijke commissie van Vinkje. Bij die gelegenheid adviseerde hij het bestuur van Vinkje gebruik van het front-of-pack logo te staken. Hij beschouwt het gebruik ervan als mislukt. Enerzijds omdat consumenten zich er niet aan storen, anderzijds omdat het de kritiek en geloofwaardigheid van de voedingswetenschappelijke inzichten achter de criteria nodeloos in gevaar brengt.
Vinkje deed niets merkbaars met die kritiek tot de tekst van Diana Monissen op 20 april. Niettemin verklaarde het secretariaat van Vinkje na het debat: “volgens een marktonderzoek van GfK dat in 2015 is uitgevoerd, geeft bijna 60% van de ondervraagden aan dat ze soms tot vaak producten kopen vanwege het groene Vinkje op de verpakking en geeft 55% van de ondervraagden aan soms tot altijd producten te kopen vanwege de aanwezigheid van het blauwe Vinkje.” Die woorden wijzen erop dat Vinkje nog altijd niet overtuigd is van Seidells oordeel. Diens oordeel spoort niettemin met internationale waarnemingen over het succes van front-of-pack logo’s. Wel moet worden opgemerkt dat zijn oordeel moet worden gezien tegen de achtergrond van contexten waarin de supermarktschappen ingericht blijven zoals ze dat nu zijn en en waarin niet het gehele aanbod meedoet of door overheden wordt verplicht mee te doen.

Als het front-of-pack logo verdwijnt, zeggen de voorstanders, verdwijnt ook het motief voor levensmiddelenmakers en -verkopers om met elkaar te concurreren op betere productsamenstellingen
Onder welke voorwaarden front-of-pack en onder welke zonder?
Seidells advies en de zich opbouwende WHO-consensus zorgen voor een lastige vraag, die dieper reikt en tot een dilemma leidt. Als het front-of-pack logo verdwijnt, zeggen de voorstanders, verdwijnt ook het motief voor levensmiddelenmakers en -verkopers om met elkaar te concurreren op betere productsamenstellingen. Dat zouden ze betreuren. Ze verwachten dat daarmee het iitiatief dat bij de WHO begon helemaal tot stilstand komt. Ze vermoeden namelijk dat de wellicht het best als ‘neo-liberaal’ te typeren taakopvatting van de overheid zich inmiddels zo diep in het overheidsapparaat heeft genesteld, dat de overheid niet voor algemene verbindende maatregelen zal kiezen. Zelfs niet als die uit het maatschappelijke of ondernemende middenveld zelf komen. Dat zijn woorden om even tot je door te laten dringen als je je realiseert dat ze vanuit het bedrijfsleven komen.

Nu de consensus binnen de WHO en Seidells oordeel naar aanleiding van de inmiddels jarenlange ervaring met Vinkje in Nederland en andere experimenten in het buitenland openbaar zijn geworden, zal Vinkje een antwoord moeten geven op de vraag waarom en onder welke voorwaarden een front-of-pack logo zinvol is. Nu na 10 jaar Vinkje vanuit de RIVM metingen geen verandering in de volksgezondheid kan worden gesignaleerd, moet bovendien de vraag worden gesteld of logoloze herformulering van producten - de zogenaamde voor de consument onmerkbare health by stealth aanpak zoals onder meer Nestlé die reeds toepast - die niet van de daken of verpakkingen wordt geschreeuwd, effect heeft.

Drie vragen
Vinkje staat voor de zojuist gesignaleerde twee communicatieve kernvragen:

1. onder welke voorwaarden kan front-of-pack labeling (het bestaande Vinkje of zelfs een verkeerslicht) worden gehandhaafd als niet alle marktpartijen meedoen en de overheid niet als algemene verbinder optreedt?

2. als er onvoldoende gronden zijn om te kiezen voor front-of-pack, welke voorwaarden en algemene verbindendheid moeten dan gesteld worden aan de herformulering van producten?

In de marge van het gesprek is bovendien een onzeker makende wetenschappelijke vraag naar boven gekomen die een geldende wetenschappelijke consensus doorbreekt. De consensus zegt dat de reductie van zout, (snel opneembare) suikers en vet in producten met weinig andere nutriënten in populaire voedings- en genotmiddelen een positief gezondheidseffect op populatie-niveau zal hebben. Uit de empirische metingen van het RIVM kan een dergelijk effect niet worden vastgesteld. Om die reden moet een derde, inhoudelijke vraag worden gesteld:

3. hebben we voldoende harde redenen om aan te nemen dat herformulering van productsamenstellingen positieve gezondheidseffecten heeft? Denkbaar is immers dat ze het gewenste verschil niet kunnen maken.

Valkuil
Die derde vraag zal niet welwillend worden bejegend als gevolg van de geldende wetenschappelijke consensus. Toch moet de vraag gesteld worden omdat denkbaar is dat de effecten van teveel eten niet kunnen worden bestreden door de herformulering van producten. De consensus is het zichzelf verplicht de twijfel zorgvuldig af te wegen tegen de voldoende zekerheid die voedingsexperts claimen. Over 10 jaar zal de samenleving immers opnieuw oordelen over de resultaten. Daarbij komt dat zo uiteenlopende ‘harde’ onderzoekers als emeritus professor Martijn Katan (VU) en de Amerikaanse obesitasonderzoeker Kevin Hall (NIDDK) en een practicus als de Nederlandse obesitasarts Frank van Berkum wijzen op het feit dat het effect van teveel eten niet onderschat mag worden en de nadruk op verkeerde voeding alleen een valkuil kan worden.

Vinkje moet antwoorden en daarna functie aanbieden
De overheid lijkt de vraagstukken weinig scherp te hebben en niet echt van plan te zijn ze zelf scherp te krijgen. Dat betekent dat ze in de samenleving tussen burgers en bedrijven zijn komen te liggen.

Vinkje evalueert op dit moment zijn opereren en zoekt daarover het gesprek met zijn criticasters. Nu eens heel schoorvoetend, dan weer wat doortastender, kijkt Vinkje inmiddels in de spiegel. Bij het bestuur groeit het besef dat de ontstane uitdagingen zijn vastgelopen problemen zijn geworden. Dat bewustwordingsproces maakt Vinkje mee vanuit zijn indringende ervaringen afgelopen voorjaar met externe en daarop volgende zelfkritiek. Ik heb tevens begrepen dat de winter gebruikt is voor het nodige zelfonderzoek.

Het advies dat daaruit resulteert, kan de Stichting ongevraagd aan de overheid en samenleving aanbieden. Op dat moment is het aan de overheid om te laten zien welke rol ze wil spelen of is het aan de samenleving - de civil society die meer openbare taken anders gaat structureren naarmate overheden verder terugtreden - om er nieuwe publieke organisatievormen voor te bepalen
Tegen die achtergrond is Vinkje op dit moment vermoedelijk de meest geschikte partij om samen met zijn critici de zojuist gestelde drie vragen te beantwoorden. Als de stichting die taak oppakt zou Vinkje er tevens goed aan doen om na te denken over de organisatievorm die de Stichting kan opvolgen. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat Vinkje als set voedselcriteria onderdeel wordt van het Voedingscentrum. De wetenschappelijke commissie zou kunnen opgaan of een dedicated onderdeel worden van de Gezondheidsraad. De broodnodig gewenste monitoring van de gezondheidseffecten van productaanpassingen zou kunnen worden verzorgd door het RIVM. De samenhang die daardoor ontstaat zou de communicatie over gezonde voeding vanuit de Gezondheidsraad, het Voedingscentrum en RIVM kunnen stroomlijnen tot een duidelijker geheel. Omdat voor een dergelijke organisatie budgetten nodig zijn die nu niet door de deelnemers aan Vinkje worden opgebracht, moeten tevens een begroting worden opgesteld.

Het advies dat daaruit resulteert, kan de Stichting ongevraagd aan de overheid en samenleving aanbieden. Op dat moment is het aan de overheid om te laten zien welke rol ze wil spelen of is het aan de samenleving - de civil society die meer openbare taken anders gaat structureren naarmate overheden verder terugtreden - om er nieuwe publieke organisatievormen voor te bepalen. Eerst moeten nu echter de keuzen, rationales en invullingen scherp worden.

Het Voedingscentrum, de Gezondheidsraad en het RIVM zijn direct aan de overheid gelieerde organisaties en zouden de objectiviteit kunnen waarborgen van het productverbeteringsproject - minder zout, suikers en verzadigd vet, meer vezels, meer verzadiging en micronutritionele voedingsstoffen - waar het de WHO om begonnen was als onderdeel van een breder lifestyle project. De drie organisaties hoeven er bovendien nauwelijks voor 'verbouwd' te worden terwijl hun samenwerking de bestaande communicatie over gezondheid meer in één hand zou brengen.

Conclusie
De overheid zit met de kritiek op Vinkje in haar buik, maar lijkt weinig in staat om de juiste vragen waar ze een advies bij nodig heeft te formuleren. Hoewel het pijn doet en gebeurt met openbare hulp, lukt Vinkje dat beter; juist vanwege de pijn.
Daarom zou de organisatie er goed aan doen zijn zelfevaluatie in alle scherpte en openbaar (met alle betrokken stakeholders, inclusief in de media vocale individuen die er kritisch en opbouwend aan bij willen dragen) af te ronden. Het advies dat daaruit resulteert, moet het aanbieden aan de minister van VWS. Dat zou gepaard moeten gaan met het aanbieden van de functie van de Stichting als hoeder van het logo en van de wetenschappelijke commissie die er de criteria voor opstelt.

Alleen een nieuwe entiteit kan immers het vertrouwen weer opbouwen dat Vinkje kwijt is geraakt. De sleutel tot dat vertrouwen is het bestaande bestuur van Vinkje zelf. Door die sleutel goed te gebruiken bewijst het de samenleving en zichzelf een mogelijk grote dienst.

Dat is niet onbelangrijk als de overheid er definitief voor zou blijken te kiezen om civil society zelfs belangrijk delen van haar centrale taken te laten overnemen
Maak Trust van Vinkje
Tot slot. Het bestuur van Vinkje zou kunnen overwegen zich om te vormen tot een Trust, naar Amerikaans model. Trusts maken mogelijk wat overheden nalaten in ons publieke belang te doen.

Op het gebied van gezondheid en voeding bestaan tal van uitdagingen. Ze variëren van het financieel ondersteunen van projecten waarmee wijken, scholen en ziekenhuizen tot gezonde omgevingen kunnen worden gemaakt, via het opzetten van experimenten op het gebied van positive health (zoals bijv. geen boodschappen meer doen, maar betalen voor gezonde voeding en je daarin laten servicen door de nieuwe bezorgsuper Picnic) tot het experimenteren met de grote uitdagingen die zich stellen op het gebied van nieuwe op Big Data gebaseerd wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van voeding.
Vinkje kan als onderdeel van civil society zulke projecten en experimenten mede bepalen, structureren en uitvoeren met het publiek dat zich (kritisch) betrokken voelt.

Het bestuur van Vinkje kan door een dergelijke rolwijziging laten zien wat het werkelijk wil bijdragen aan het publiek belang door het creëren van andere leefomgevingen en nieuwe manieren van leven en voeden. Het zal weer aan vertrouwen kunnen winnen als het de samenleving overtuigend laat ervaren dat iedereen die een bijdrage wil leveren, daaraan kan bijdragen. Dat is niet onbelangrijk als de overheid er definitief voor zou blijken te kiezen om civil society zelfs belangrijke delen van haar centrale taken te laten overnemen.
Dit artikel afdrukken