Om maar met de deur in huis te vallen: ik maak geen modellen en werk niet met modellen. Ik ben gepromoveerd op natuurmonitoring, maar dan vanuit een sociaalwetenschappelijk perspectief. Ik heb gekeken wat het is, hoe het gaat en hoe het gebruikt wordt. Dat heet ook wel een STS of SSS perspectief, wat staat voor Science and Technology Studies respectievelijk Social Studies of Science.

Vanuit zo’n perspectief wil ik me er wel aan wagen om iets te zeggen over modellen in het Nederlandse natuurbeleid. Daarbij vind ik het van belang om voorop te stellen dat modellen aan vergelijkbare kritiek onderhevig zijn als ‘de wetenschap’. Zolang wetenschappelijke inzichten ons smartphones, zelfrijdende auto’s of goed werkende medicijnen brengen, staat niemand stil bij protocollen of onzekerheden, maar zodra wetenschappelijk onderzoek ons dingen voorhoudt die we liever niet willen horen, komen we in verzet.

Zodra wetenschappelijk onderzoek ons dingen voorhoudt die we liever niet willen horen, komen we in verzet
Aerius
Case and point in het Nederlandse natuurbeleid is het rekenmodel Aerius. Toen enkele jaren geleden bij de invoering van het PAS de Raad van State negatief adviseerde, was er veel kritiek van ecologen op dit rekenmodel. Hoe kon een rekenmodel nu stikstofruimte vrijgeven die er feitelijk in de natuur niet was?

De kritiek werd in de landbouwsector en in de Tweede Kamer weggewuifd met verwijzingen naar het wetenschappelijke karakter van het model. Peer review, buitenlandse onderzoekers, best beschikbare kennis… het kwam allemaal voorbij. Nu hetzelfde model ook ontwikkeling gaat beperken, deugt er ineens niets meer van. Veel van deze kritiek is wat ik ‘luie kritiek’ zou willen noemen. Je kunt het herkennen aan algemeenheden zoals ‘de modellen deugen niet’ zonder dat daarbij aangegeven wordt welke aannames onjuist zijn, welke berekeningen verkeerd gemaakt worden of welke statistische bewerkingen het beeld vertekenen in plaats van corrigeren. Je hoort tegenwoordig Kamerbreed dat metingen veel belangrijker zijn dan modellen maar dat is een valse oppositie. Modellen worden opgebouwd uit metingen. Zowel metingen als modellen kennen elk hun eigen sterktes en zwaktes.

Op basis van metingen kun je met vrij grote zekerheid iets zeggen over een lokale situatie. Daar meet je immers. Maar door die focus kun je metingen moeilijk in de context plaatsen – daar meet je immers niet. Voor een goede duiding heb je controlevlakken nodig. En omdat in ecologie zaken meervoudig afhankelijk zijn, is de context die je moet controleren heel divers. De grote drukfactoren op natuurkwaliteit zijn stikstof, droogte en pesticiden, maar er zijn heel veel meer factoren van invloed en lokaal zijn de verschillen groot. En ook de ordegroottes verschillen. Om daar enige grip op te krijgen, kun je modellen gebruiken. Plat gezegd weet je van een meting de lokale details, maar weinig over de betekenis, door gebrek aan context. Via modellen zie je grote verbanden maar kunnen lokale situaties fors afwijken van de gemodelleerde werkelijkheid. Dus in de praktijk gebruik je allebei. En dat gebeurt in het natuurbeleid ook.

Plat gezegd weet je van een meting de lokale details, maar weinig over de betekenis, door gebrek aan context
Metanatuurplanner
In Nederland doen we dat voor natuur met de door het Planbureau voor de Leefomgeving ontwikkelde Metanatuurplanner. Net als elk model is dit model niet boven kritiek verheven. Modellen zijn en blijven, net als metingen, benaderingen van de werkelijkheid. Het belangrijkste punt van kritiek op de metanatuurplanner geldt het gebruik ervan. Als je je verdiept in de documentatie dan zie je dat die bol staat van de voetnoten en bijlagen maar als je kijkt hoe ministeries, Tweede Kamer en provincies daar mee omgaan zie je alle nuanceringen en waarschuwingen voor beperkingen van het model verdampen. Het Programma Akkoord Stikstof werd in de Kamerdebatten als gegarandeerd effectief voorgesteld, omdat de ex-ante evaluatie van het PBL had laten zien dat het zou werken. Wie de stukken van het PBL erbij pakt, ziet dat PBL waarschuwt voor het PAS omdat in er in de ex ante evaluatie van uitgegaan wordt dat a) alle voorgenomen maatregelen ook werkelijk genomen worden en b) dat ze ook allemaal het beoogde effect zullen hebben.

In de praktijk worden veel maatregelen niet genomen, soms met goede redenen overigens. En maatregelen die 100% effectief zijn bestaan in het natuurbeheer niet. Sterker nog, het is eerder andersom, van veel maatregelen in het ANLB weten we vrij zeker dat ze niet werken, daar is meerdere keren wetenschappelijk over gepubliceerd. De doorlichting van de LNV-begroting door het ministerie van Financiën leidde tot de ontnuchterende conclusie dat we geen goed onderbouwde uitspraken kunnen doen over de effectiviteit van de hele LNV-begroting. Dat deed mij een beetje zeer, maar na een hele bult Kamervragen gebeurde er verder niet zoveel. De Kamer is maar beperkt geïnteresseerd in effectiviteit, en boeren en terreinbeheerders bij de uitvoering van beleid daardoor ook. Je krijgt als overheid altijd waar je om vraagt.

Noodzakelijke marges en monitoring
Maar terug naar de metanatuurplanner. Een ex ante evaluatie doet voorspellingen over de toekomst van de natuur. Dat is serieus ingewikkeld: in de toekomst gebeuren de hele tijd onvoorziene dingen. En zoiets als mestfraude – Leon Lamers becijferde ooit dat een kwart van de mest ‘zoek raakt’ – laat zich lastig modelleren. Verstandig beleid volgt daarom niet alleen de berekeningen van de modellen maar ook de adviezen van de modellenmakers om marges in te bouwen. En dan nog blijft het van belang om niet alleen naar modellen te kijken maar ook naar metingen in het veld. Liefst naar gestandaardiseerde reeksen van metingen, ook wel monitoring genoemd.

We doen niks meer en niks minder dan de regels’ is uiteindelijk een stiptheidsactie en dat is een hele goede strategie om processen in het honderd te sturen
Het Planbureau doet eens in de zoveel tijd een upgrade van de metanatuurplanner door het te valideren aan gegevens uit natuurmonitoring. Ze organiseren daarmee hun eigen tegenkracht door contra-expertise uit te nodigen en er nieuwe gegevens in te stoppen. Dan zie je dat de voorspellingen voor vogels redelijk goed uitpakken maar dat de afstand tussen model en monitoring bij planten groot is – en blijft. Daar is reden om aan te nemen dat stikstofgevoeligheid er niet goed in zit, planten zijn veel gevoeliger voor stikstof dan vogels omdat stikstof vooral een verhaal is van mineralenbalans in de bodem. De mismatch tussen model en werkelijkheid is consistent met wat we zien in de stikstofcrisis. Het model voorspelt effectiviteit, de realiteit laat iets anders zien - waarbij je de grootste problemen vindt bij vegetaties op zandgronden.

'We doen niks meer en niks minder dan de regels'
Behalve kritiek op het gebruik van het model is er ook kritiek denkbaar op hoe het wordt bijgesteld. Om de prestaties van het model te verbeteren worden bij de upgrades de slecht presterende soorten eruit gegooid. Maar de statistisch slecht presterende soorten zijn vaak zeldzaam, hebben kleine populaties met een slechte spreiding over het land – daardoor presteren ze statistisch slecht. Maar het zijn wel de zeldzame soorten van de Habitatrichtlijn waar ons beleid zich toe beperkt heeft. Het adagium ‘we doen alleen wat moet van Europa’ heeft het natuurbeleid feitelijk onuitvoerbaar gemaakt. Met alleen zeldzame Habitatrichtlijnsoorten heb je geen natuur en werken de ecologische processen niet. Met Raoul Beunen schreef ik daar al eens een stukje over. ‘We doen niks meer en niks minder dan de regels’ is uiteindelijk een stiptheidsactie en dat is een hele goede strategie om processen in het honderd te sturen.

Als je het meent met natuurherstel breng je de effecten ervan in beeld, in metingen, in monitoring én in modellen
Maar los daarvan zie je dus dat de metanatuurplanner steeds minder soorten bevat waar het in beleid om gaat. Dat is problematisch. Hiermee zijn we ook aangeland bij de politieke betekenis van databeschikbaarheid. Want het Planbureau kan niet anders dan de data gebruiken die er zijn. Het is een ‘modellenbureau’: ze doen zelf geen metingen. Die worden gedaan in opdracht van overheden – al dan niet via onderzoeksinstituten – en door vrijwilligers in monitoringprogramma’s, al dan niet in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Verstandig natuurbeleid
Verstandig natuurbeleid neemt de modelmatig voorspelde werkelijkheid met ruime marges en volgt tegelijkertijd de ontwikkelingen in brede natuurmonitoring, waarbij niet alleen gekeken wordt naar de ‘verplichte soorten’ van de Vogel- en Habitatrichtlijn, maar ook naar de algemene soorten van de basiskwaliteit, en in het bijzonder soortgroepen die een goede indicatorwaarde vertegenwoordigen voor ontwikkelingen in het veld. Door soortgroepen breed in beeld te brengen, krijg je niet alleen zicht op droogte of stikstof, maar ook op droogte én stikstof én klimaatopwarming. En relaties tussen soorten zoals predatie of verdringing; niet onbelangrijke processen in de natuur.
Tegen mensen die alles altijd onzin vinden is geen kruid gewassen. Maar als we monitoring - net als met het Boeren InsectenMeetnet Agrarisch Gebied - gezamenlijk oppakken, dan organiseren we ‘de waarheid’ dichtbij huis én verbeteren we de prestaties van de modellen
En als je toevallig klem zit in een stikstofcrisis en je kunt geen onderbouwde uitspraken doen over effecten van herstelmaatregelen dan moet je kijken naar soorten die snel op stikstof reageren, zoals paddenstoelen en korstmossen. Die groepen zijn niet alleen gevoelig voor stikstof, het soortenspectrum is zodanig breed dat je op basis van de ontwikkelingen van stikstofmijdende soorten ten opzichte van stikstofminnende soorten voorspellingen kan doen over hoe planten en dieren en uiteindelijk habitats en gebieden zich zullen ontwikkelen als gevolg van ingezet beleid en beheer. Wat daarvoor nodig is, is een toename van het aantal meetpunten in het netwerk ecologische monitoring voor die soortgroepen, zodat we ze in het landelijk gebied net zo goed in beeld krijgen als we nu de vogels in beeld hebben.

Tegen mensen die alles altijd onzin vinden is geen kruid gewassen. Maar als we deze monitoring - net als met het Boeren InsectenMeetnet Agrarisch Gebied - gezamenlijk oppakken, dan organiseren we ‘de waarheid’ dichtbij huis én verbeteren we de prestaties van de modellen. Paddenstoelen zijn een hele moeilijke groep met een onnavolgbare taxonomie dus daar komt wel wat labwerk bij kijken, maar korstmossen krijg je met wat oefening wel in de vingers en bovendien lenen ze zich goed voor automatische beeldherkenning. Als je het meent met natuurherstel breng je de effecten ervan in beeld, in metingen, in monitoring én in modellen en doe je dat samen met boeren, soortenorganisaties, slimme software en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dat gaat niet in één keer goed, maar het wordt wel beter.

In Wat is ...? gaan we met bekende en minder bekende mensen op zoek naar wat hen motiveert om te ontdekken of we elkaar van daaruit weer kunnen vinden. De introductie tot de modellenreeks vind je hier. Waarom we dit doen lees je in De ontdekking van de ander.

Dit artikel afdrukken