De scherpe en vooral leerzame analyse die Breman schreef is hier te downloaden. Het document is een zinvolle start voor het nieuwe landbouwbeleid dat Nederland na de verwarrende periode Schouten zal moeten formuleren.

Onder het gezag van Rutte III introduceerde minister Carola Schouten het begrip kringlooplandbouw. Ze werd daartoe mede geïnspireerd door D66-Kamerlid Tjeerd de Groot. Het beleid is nooit eenduidig concreet gemaakt of consequent cijfermatig doorgerekend. Breman laat in zijn notitie zien dat de Nederlandse landbouw niet eens als een schim van zichzelf zal kunnen overleven als de importen van veevoer en het gebruik van kunstmest worden gestaakt. Daarnaast zal het resulteren in minder natuur, een slechter boereninkomen, negatieve klimaateffecten en uitgeputte bodems. Dat is het gevolg van een agronomisch en biologisch onsamenhangend concept, toont hij aan.

Breman laat in zijn notitie zien dat de Nederlandse landbouw niet eens als een schim van zichzelf zal kunnen overleven als de importen van veevoer en het gebruik van kunstmest worden gestaakt
Zijn ingehouden geformuleerde, maar harde kritieken kan hij met cijfervoorbeelden voldoende aannemelijk maken.

Breman pretendeert niet een uitputtende kwantitatieve consequentieanalyse te bieden. Aan de hand van algemene agrobiologische uitgangspunten, wil hij aannemelijk maken dat dergelijke rekenexercities gedaan moeten worden alvorens het huidige beleid - en daarop reeds gebaseerde onderzoeks- en subsidieprogramma's, waar tal van wetenschappers niettemin al op hebben ingeschreven - door te zetten.

Onlangs bracht boerenblad Nieuwe Oogst een analyse van het begrip kringlooplandbouw die eveneens beschouwd mag worden als een afwijzing op inhoudelijke gronden van het kringloopbegrip dat onder Schouten Nederland op zijn kop zette en uiteindelijk leidde tot de door D66 geëiste halvering van de veehouderij.


Het artikel in Nieuwe Oogst bewijst nog lippendienst aan het begrip, maar toont reeds verdergaande kritische ondertonen. De Nederlandse landbouw is heel efficiënt zegt het en haalt, bijvoorbeeld, zijn eiwitrijke gewassen voor veevoer niet voor niets van buiten de EU: daar kunnen ze ecologisch efficiënter geteeld worden. Als het om beleidsredenen toch anders moet, dan kan er tegen lagere rendementen wel veevoer in de EU verbouwd worden.

Minder dieren versus een duidelijke agronomische keuze
Breman gaat een stap verder. Voor hem is vee dienstbaar aan de akkerbouw en de bodem-organische stof. De akkerbouwambities en mogelijkheden van een land bepalen wat hem betreft de omvang van de veestapel; dat is overigens een principe dat de boeren altijd hebben gekozen voor de uitvinding van de kunstmest aan het einde van de 19e eeuw. Voorts maakt hij duidelijk dat een landbouw zonder kunstmest en geïmporteerd veevoer in Nederland volstrekt ondenkbaar is.

Hij gelooft niet in 'natuurinclusieve landbouw' omdat landbouw naar haar aard niet natuurvriendelijk, maar nu juist natuurvijandig is
Vanuit die - voor traditioneel bio-logische - vertrekpunten slaat Breman een aantal duidelijke agronomische piketpalen die het vage 'kringlooplandbouw' niet maakte. Het motief achter de zweverige notie is een vorm van schimmigheid die resulteert uit politieke compromissen. Al decennia bestaat in beleidskringen de wens om de afhankelijkheid van veevoer van buiten de EU te beperken omdat die een te grote productie van dierlijk eiwit onder achterlating van een onbruikbaar mestoverschot in Nederland mogelijk maakt. In beleidskringen werd het te confronterend geacht die wens al te hardop uit te spreken. Krimp van de dierlijke productie moest de resultante zijn van andere beleidsmotieven en daaruit resulterende spelregels omdat het boeren te hard zou confronteren met de door wetgever toegestane te zeer buiten de proporties van ons land gegroeide veehouderij. Toen minister Schouten niettemin onvoldoende doorpakte met de beperking van de dierlijke productie op basis van haar kringloopgedachte, besloot Kamerlid Tjeerd de Groot in de herfst van 2019 zijn inmiddels beroemde voorstel tot halvering van de veestapel recht voor zijn raap te formuleren. Dat deed hij evenwel onder verwijzing naar de omfloerst geformuleerde landbouwparagraaf in het regeerakkoord.

Hieronder een aantal passages uit Bremans notitie waarin hij met eenvoudige rekenvoorbeelden laat zien wat de consequenties van strikt doorgevoerde kringloop én biologische landbouw zijn. Zijn rekenwerk mag ook van belang worden geacht voor het streven van de Europese Commissie naar 25% biologische landbouw in 2030. Breman ziet kunstmest als een noodzakelijk kwaad omdat het afschaffen ervan de beschikbaarheid van voedsel naar zijn landbouwkundige rekeninzichten te zeer zal beperken. Hij gelooft niet in 'natuurinclusieve landbouw' omdat landbouw naar haar aard niet natuurvriendelijk, maar nu juist natuurvijandig is.

Boeren onttrekken nutriënten aan de bodem en vullen ontstane tekorten aan door die van elders te importeren. Daar zijn ze niet langer beschikbaar. Dit onlosmakelijk met de landbouw verbonden proces doorbreekt balansen in de natuur ten behoeve van de mens. Die doet dat door met zijn technische vermogens de natuurlijke orde naar zijn hand te zetten en gaat daarmee in tegen de belangen van andere soorten en de biodiversiteit van zijn biotoop.

"Niet alles kan", citeert Breman het stikstofadvies van de commissie Remkes instemmend. Anders dan Remkes ziet hij echter niet zozeer natuurinclusieve landbouw aan de periferie van natuurgebieden, maar minder intensieve. De roofbouw van landbouw is immers altijd een bedreiging voor de natuur en moet er daarom zo ver als mogelijk van worden weggelaten; maar helemaal kan niet, we zullen schade moeten accepteren.
Het lam slaapt alleen in onze dromen naast de leeuw, zegt Breman met zoveel woorden: "Er wordt voorgesteld bufferzones met natuurinclusieve landbouw te creëren tussen de gebieden met intensieve landbouw en natuurgebieden. Inderdaad, intensivering heeft zijn grenzen; negatieve effecten van de landbouw moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Optimale productie moet maximale vervangen."

Huidige landbouw niet zomaar ontstaan
De startnotitie voor gesprekken over duurzame landbouw stelt op een gegeven moment dat het niet de bedoeling is terug te gaan naar de landbouw van vroeger. Maar met uitzondering van "de robottractoren die samen met sensoren, satellietfoto's en drones precisielandbouw vervolmaken" lijkt dat er toch wel op. Zie bovenstaande randvoorwaarden, denk aan de herintroductie van geïntegreerde akkerbouw en veehouderij en aan de genoemde "innovaties" als combinatieteelt en agrobosbouw. En niet te vergeten, de verhoging van biodiversiteit via bloemstroken en bloemrijke bermen, houtwallen en struiken als perceelafscheiding, kruidenrijk grasland, etc..

De 1.750 kg/ha mag dan de hoogste natuurlijk productiepotentie klasse zijn, hoog is het niet in vergelijking met de huidige graan opbrengsten. Het langlopende gemiddelde zit tegen de 10.000 kg/ha! Wat betekent de uitschakeling van die twee productiemiddelen? Een terugval van de opbrengsten naar die van voor hun introductie; gemiddeld voor Nederland de genoemde 1.750 kg/ha. Voor de arme zandgronden zal het niet meer dan 1.200 kg/ha zijn
De huidige landbouw is niet zomaar ontstaan. Kunnen we reuze stappen terug doen en toch evenveel mensen voeden? Dat is toch niet waarschijnlijk? In dit verband is het goed te realiseren dat het continent met de laagste natuurlijke productiepotentie, Australië, ook verreweg het leegste continent is. En dat voor Afrika, met de op één na beroerdste natuurlijke productiepotentie, aannemelijk is gemaakt dat de landbouwontwikkeling ver is achtergebleven bij de rest van de wereld door een te lage bevolkingsdichtheid.

De Nederlandse natuurlijke productiepotentie bevindt zich met 1.750 kg/ha aan graanequivalenten in de hoogste productie klasse. Die is 3,5 maal hoger dan het Australische gemiddelde en 2,5 maal hoger dan dat van Afrika.

De 1.750 kg/ha mag dan de hoogste natuurlijk productiepotentie klasse zijn, hoog is het niet in vergelijking met de huidige graan opbrengsten. Het langlopende gemiddelde zit tegen de 10.000 kg/ha! Naast de kwaliteiten van het zaad spelen kunstmest en bestrijdingsmiddelen daarin een grote rol.

Wat betekent de uitschakeling van die twee productiemiddelen? Een terugval van de opbrengsten naar die van voor hun introductie; gemiddeld voor Nederland de genoemde 1.750 kg/ha. Voor de arme zandgronden zal het niet meer dan 1.200 kg/ha zijn, voor de rijke kleigronden rond 2.500 kg/ha (zie de boeken genoemd onder voetnoot 9). Mochten de huidige hoogproductieve rassen kans zien zonder kunstmest en beschermingsmiddelen hun genetische potentie te realiseren, dan zouden de opbrengsten bij voldoende beschikbaarheid van mest en compost nog 2.000 en 4.000 kg/ha kunnen worden. Maar dat betekent dan wel dat de stro opbrengsten beduidend lager zullen zijn dan vroeger, terwijl dat juist belangrijk wordt als veevoer en voor verbeteren van mest en bodemkwaliteit.

Indien het totale Nederlandse landbouwareaal van 1,8 miljoen ha gebruikt zou worden voor graan, dan is er voor de huidige 17,5 miljoen Nederlanders jaarlijks slechts 180 kg per persoon beschikbaar. De FAO gebruikt 250 kg/persoon/jaar als minimum voor het dekken van de energiebehoefte van de mens. We kunnen dus voldoen aan de energievraag van 180/250 x 17,5 = 12,6 miljoen mensen. En "voldoen aan de energievraag" betekent niet dat ook de behoefte aan eiwitten, vitaminen, enz. gedekt is!

Dezelfde berekening voor eind jaren zeventig van de vorige eeuw, toen we nog maar met 13 miljoen waren terwijl het landbouwareaal nog 2 miljoen ha bedroeg, geeft een beschikbaarheid van 270 kg/persoon/jaar. Het was toen dat in Wageningen voor het eerst een gedetailleerde studie werd gedaan naar de mogelijkheid om de Nederlandse bevolking te voeden en daarbij alleen de natuurlijke beschikbare stikstof te gebruiken. De conclusie was dat het inderdaad nog mogelijk was een goed maar minimaal menu te produceren, maar a) aan export van landbouwproducten kon niet meer gedacht worden, en b) de ingrepen in de landbouw moesten veel groter zijn dan die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog onder grote druk realiseerden. Denk daarbij in de eerste plaats aan het omploegen van weiden. Akkerbouw, niet de veehouderij, is cruciaal om zoveel mogelijk mensen te voeden. Een simpele sleutel: er is tot 10 maal meer areaal nodig om via vee de mens te voeden dan via akker- en tuinbouw.

Slechtere kwaliteit van het voer kan niet gecompenseerd kan worden door meer te vreten. Integendeel, globaal geldt hoe slechter de kwaliteit (eiwitgehalte en verteerbaarheid), des te langzamer de vertering en des te lager de voederopname, met grote negatieve gevolgen voor de productie
Wegvallen van de hoogwaardige krachtvoer importen, met name soja, kun je niet zonder meer vertalen in "halveren van de veestapel". Dat geldt des te meer a) wanneer ook de randvoorwaarde wordt ingevoerd dat voederbouw voor vee niet mag plaatsvinden waar ook plantaardig voedsel voor de mens kan worden verbouwd, en b) wanneer het lukt de stikstofuitstoot gevolgd door -depositie significant te verminderen. Dat heeft te maken met de typische eigenschap van herkauwers, koeien, schapen en geiten, dat slechtere kwaliteit van het voer niet gecompenseerd kan worden door meer te vreten. Integendeel, globaal geldt hoe slechter de kwaliteit (eiwitgehalte en verteerbaarheid), des te langzamer de vertering en des te lager de voederopname, met grote negatieve gevolgen voor de productie.


Geen 'externe hectares' meer
De consequenties zijn het best te illustreren aan de hand van de melkveehouderij, veruit de grootste landbouwsector. Van de 1,8 miljoen ha cultuurgrond is bijna de helft in gebruik voor melkproductie. Een recente Wageningse studie vergelijkt het gemiddelde gangbare bedrijf met het gemiddelde biologische. In de huidige bedrijfssituatie kun je grofweg stellen dat in de gangbare rundermelkveehouderij bijna 2 standaard koeien per hectare worden gehouden, tegen ruim 1 standaard koe bij biologische melkproductie. Door verschil in bemesting van de weiden en de productie en aankoop van krachtvoer, produceren koeien uit het gangbare productiesysteem bijna 9.000 liter/jaar, tegen 6.600 l/jaar voor het biologische systeem. Per hectare zijn de verschillen respectievelijk 16.600 en 7.600 l/jaar.

Melkveehouderij volgens het in de gespreksnota beschreven ideaal zal nog beduidend minder productief zijn dan die volgens de biologische principes. De mogelijkheid om de kwaliteit van het ruwvoer, het weidegras of kuilvoer daarvan, op te krikken met krachtvoer van elders wordt onmogelijk: geen voederbouw waar voedsel voor de mens kan worden geproduceerd en geen kunstmestgebruik.
Blijft staan de vraag welke grenzen we willen stellen eer optimaal toch weer te veel in de richting van maximaal uitpakt. Daar moet wat Breman betreft het politieke debat over gaan nu de verkiezingen voor de deur staan en duidelijk is dat de vaagheid over kringlooplandbouw niet langer houdbaar is
Daarbij zal de stikstofdepositie verminderen, waardoor het eiwitgehalte van het weidegras nog verder zal teruglopen. Maar alleen al het feit dat de toekomstige melkveehouder de kwaliteit van het ruwvoer niet zal kunnen verbeteren omdat, zoals dat heet, hij geen "externe hectares" heeft, doet de melkproductie dalen van 7.600 l/ha naar 6.500 l. En dat terwijl die biologische melkveehouder ook zonder die daling vaak toch al minder verdiend dan de gangbare veehouder.

Het gemiddelde areaal van een biologisch veehouderijbedrijf is 74 ha, tegen 56 ha voor de gangbare melkveehouderij. Wil je duurzaam boeren lonend maken en je denkt aan een inkomen gelijk aan dat van de gangbare veehouderij, zou dan het areaal van die biologische veehouder bij gelijkblijvende prijzen gemiddeld niet minstens 74/0.75 x 7,6/6,5 = 115 ha moeten worden? Is dit, naast de onmogelijkheid om zonder kunstmest en beschermingsmiddelen met akker- en tuinbouw de Nederlandse bevolking te voeden, geen extra reden om te twijfelen aan die extra ruimte voor natuur, bos en energieproductie, dat laatste via bioenergetische gewassen of zonnepanelen?


Hoeveel welvaart voor hoeveel mensen?
Ook Breman zou graag willen dat de landbouw net als de natuur alle resten van haar activiteit weer in zich opnam en zou omzetten in nieuw voedselbrengend leven. Omdat kringlopen in menselijke handen per definitie open systemen zijn, moeten we besluiten waar we grenzen trekken om de verliezen door het verloren gaan van nutriënten zoveel mogelijk te beperken. Daarom pleit hij tegen maximale productie en voor optimale. Blijft staan de vraag welke grenzen we willen stellen eer optimaal toch weer te veel in de richting van maximaal uitpakt. Daar moet wat Breman betreft het politieke debat over gaan nu de verkiezingen voor de deur staan en duidelijk is dat de vaagheid over kringlooplandbouw niet langer houdbaar is. Wie zich het niet zo realiseert: die vraag gaat over de verdeling van welvaart voor mensen enerzijds en biodiversiteit en in begroeiing opgeslagen koolstof anderzijds. Omdat de natuur die keuze niet maakt, zullen wij het moeten doen.
Dit artikel afdrukken