De rechter oordeelde dat 3 van de directe buren recht hebben op een nader te bepalen schadevergoeding; de overige 14 zitten verder weg en vallen binnen de norm. Als de varkenshouder niet binnen een half jaar de stank weet in te perken, hangt hem een dwangsom van €50.000 boven het hoofd. Hij heeft al aangekondigd in beroep te zullen gaan.
Er zijn honderden vergelijkbare zaken waarbij mensen nu naar de rechter kunnen stappen"Baanbrekend", zegt jurist Valentijn Wösten, die de buren vertegenwoordigde. "Er zijn honderden vergelijkbare zaken waarbij mensen nu naar de rechter kunnen stappen."
Opvallend is dat de varkenshouder wel over de vereiste milieuvergunningen beschikt. De rechtbank is niet zelf gaan ruiken maar heeft de stankoverlast berekend op basis van een model. Daarin zijn het aantal varkens, het type stal en de stankbeperkende maatregelen in te voeren. De uitkomst beschouwt de rechter als een objectief gegeven; hij constateerde dan ook dat de normen werden overschreden. De Gelderlander schrijft: "Nederland is sinds 2007 wettelijk op het gebied van geurhinder in tweeën gedeeld. In gebieden met veel veehouderijen is in het buitengebied meer stank toegestaan dan in de rest van het land. Een groot deel van Gelderland valt onder de gebieden waarin mensen meer stank moeten accepteren. Ook Brabant valt daar onder."
Al eerder werd een veehouder in het Gelderse Groesbeek veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan omwonenden. Hij moest €75.000 betalen. Groot verschil: deze veehouder had geen geldige milieuvergunning.
Op 11 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Ik stel voor om in deze discussie heel practisch om te gaan met het punt 'geurnorm- differentiering 14 versus 8 Ou/m3' op basis van adaptatievermogen. En of dit objectief is onderbouwd danwel een zoveelste voorbeeld is van agropolitiek opportunistisch redeneren. Want: dit betreft een deskundigendiscussie, en ga mij hier niet bezondigen aan waarop ik anderen bekritiseer: praten zonder kennis van zaken.
Laat het desnoods zo wezen dat mensen zich inderdaad in enigerlei mate aanpassen aan slechtere milieuomstandigheden, en de zintuigen zich deels afsluiten igv structureel slechtere geuromstandigheden. Maar moeten we dat ook willen? De zintuigen van honderdduizenden Nederlanders geweld aandoen ten bate van een paar duizend veeboeren?
En: is ook aangetoond dat dat ook zo sterk speelt dat een bijna tweevoudig (!) hoger geurbelasting kan worden toegelaten? Dat laatste betwijfel ik ten zeerste. En: dat betekent dat mensen van de goede helft van NL beter niet meer naar de slechte helft van NL moeten gaan verhuizen, als ze tenminste prijs stellen om ook in de tuin te kunnen zitten.
Dwars door NL loopt een harde grens. Aan de ene helft is de geurhinderbescherming 8 Ou/m3 en aan de andere kant 14 Ou/m3. Ik schreef al eerder: dit is vergelijkbaar met toelaten dat in ene helft van NL 50 km/u in de bebouwde kom mag worden gereden, en in de andere helft 100 km/u in de bebouwde kom. Tuurlijk, de mensen zullen zich daaraan (moeten) aanpassen. Maar willen we dat ook?
Ik vind het adaptatievermogenverhaal overigens domweg geen kern van de discussie. De kern is of veehouderij een status aparte in het milieubeleid mag claimen, over de rug van de buren. Een geurbelasting van 14 Ou/m3 verdedigen, waar de rest van de NLse bedrijven gebonden is aan normen die meestal ver onder de 5 Ou/m3 zit, noem ik onmaatschappelijk. De agro-woordvoerders die dit verdedigen moeten m.i. met een verdomd goed verhaal komen om nog serieus te kunnen worden genomen.
Valentijn #29, dank voor jouw kijk op en toelichting bij de zaak!
Dick #27 De vergelijking met Tilburg gaat niet geheel op. Het is niet zo dat je In Tilburg (Deurne) niet moet zeuren omdat je daar nu eenmaal een agrarische omgeving hebt. Het is omgekeerd. Inderdaad is in het door mij aangehaalde onderzoek de hinderbeleving geöbjectiveerd. Een groot aantal mensen is geënqueteerd over de beleving van geurhinder. Daaruit bleek dat mensen in Deurne (de veerijke gebieden) geur minder snel als hinderlijk ervaarden dan mensen in vee-arme gebieden. Op basis daarvan heeft een gedifferentieerde normstelling plaatsgevonden. Die normstelling is keurig gecodificeerd. De heer Wösten doet dat onderzoek mijns insziens te kort door dat te framen als een politiek opzetje.
Je koppeling met mestfraude bergrijp ik even niet in dit verband. Ik vind dat er over fraude wel degelijk gezeurd moet worden.
Ik herinner mij niet dat ik de heer Wösten vriendelijk of onvriendelijk heb bejegend. Ik geeft toe dat ik tijdens een hoorzitting weleens stemming probeer te maken. De heer Wösten is van stemmingmakerij ook niet vreemd getuige zijn toelichting op de zaak, dus wat dat betreft kunnen we elkaar de hand geven!. Ik ga je zeker bellen Valentijn voor de uitspraak.
Tja.
De reacties gelezen: die schieten -zoals wel was te verwachten- weer alle kanten op.
Veel in de categorie ‘ongehinderd door kennis uit de heup schieten’.
Met - toe maar - als kers op de taart ook nog een bijdrage waarbij op de man wordt gespeeld.
Ik nam de moeite om een zo informatief mogelijke inbreng in te brengen.
Eerst schets is het politiek-juridische landschap.
En ga dan in op de casus.
Wellicht willen tenminste sommigen van mij aannemen dat rechters over het algemeen uiterst conservatief redeneren, vanuit bestaande belangen.
Rechters kunnen enkel recht spraken als wetgeving bestaat.
Waar geen wetgeving bestaat, treden rechters doorgaans terug, vaak al snel benauwd te worden beschuldigd op de stoel van de wetgever te gaan zitten.
Rechters redeneren daarbij doorgaans vanuit bestaande belangen, waaronder in het bijzonder bedrijfsbelangen. Dit om de eenvoudige reden dat die doorgaans het sterkst in de wetgeving zijn vertegenwoordigd. In dit verband is het misschien aardig een citaat van Anatole France te noemen: "verheven gelijkheid voor die wet die zowel aan de rijken als aan de armen verbiedt om te bedelen en onder bruggen te slapen.”
Is hierbij nog een lang verhaal nodig over de politieke vertegenwoordiging van veehouderijbelangen? Of kan ik volstaan met onderstaand overzicht over de Tweede Kamer-samenstelling in 2006, ten tijde van de behandeling Wet Geurhinder en Veehouderij. Met voor het CDA (44 zetels): Schreijer-Pierik, Ormel, Koopmans. Voor de VVD (28 zetels): Gert-Jan Oplaat, LPF (8 zetels): Van den Brink. Allemaal mensen die direct uit de veehouderijsector komen, en ook als agro-woordvoerder optraden. SGP was niet eens nodig voor een meerderheid ...
Teken hierbij nog aan dat de PvdA structureel agro-belangen als politiek wisselgeld inzet in coalitie-onderhandelingen (lees: alles in dit dossier weggeven).
En dan de woonbelangen.
Die hebben enkel een stem(metje) bij de gratie van incidentele welwillendheid van bestuurders.
Serieuze publieke belangenvertegenwoordiging van woonbelangen schittert meestal door afwezigheid.
Als meest voor de hand liggende woordvoerder in dit onderwerp kan je wellicht nog denken aan Vereniging Eigen Huis.
Ik heb VEH enkele jaren geleden wel eens benaderd: van de Wet Geurhinder en Veehouderij hadden ze nog nooit gehoord…
Wat trouwens wel bevreemding oproept. Het gaat om de belangen van misschien wel een miljoen bewoners in het buitengebied tegen het belang van enkele duizenden megaveehouders (lees: zij die mikken op bulkproductie / schaalvergroting en bereid zijn hun bedrijfsbelangen boven die van hun buren te stellen). Trouwens wel weer een sterk voorbeeld hoe een kleine groep een veel grotere groep politiek gegijzeld kan houden.
Als je bovendien ziet hoe er door het openbaar bestuur geklungeld wordt met optreden inzake de milieugevolgen van Schiphol, de milieugevolgen van Groningse gaswinning of het reductiebeleid van broeikasgassen (NL op Europees niveau hekkensluiter…), dan stel ik: het NLse ministerie van milieu is daadwerkelijk tot op de bodem afgebroken.
Deskundige milieuambtenaren bestaan niet meer, de MNP-rapporten hebben evenveel politiek gewicht als de rapporten van de nationale ombudsman of de Rekenkamer.
Ze worden ter kennisgeving aangenomen / we gaan over tot de orde van de dag.
Of, om het nog anders te zeggen: als we vaststellen dat de kranten vol staan over problemen bij de politie-organisatie, het op peil houden van de defensiecapaciteit, het onvermogen om de kwaliteit van de belastingdienst op peil te houden. Of -iets dichter bij huis: het klungelige optreden van de NVWA, en we daarbij weten dat in elk van die beleidsterreinen tenminste nog redelijk mondige politieke tegenkrachten bestaan. En we bekijken vervolgens het politieke landschap van milieu- en woonbelangen, waarbij we het in Nederland tot nu toe moeten doen met een ‘hard roepen, en vervolgens hard wegrennen'-clubje als Milieudefensie, en een VEH die nog nooit van de Wet geurhinder heeft gehoord: een gezonde politieke krachtenverhouding in de agrosector is totaal zoek.
En dat is te merken. Althans, als je de moeite neemt de zaken rustig op een rijtje te zetten.
Laten we ons hier verder beperken tot de geurnormen voor veehouderij.
Hiervoor is al het een en ander gezegd.
De ene helft van NL heeft een bijna tweevoudig lagere geurbescherming dan de andere helft van NL (14 Ou versus 8 Ou).
Inderdaad op basis van de -zwaar omstreden- aanname van ‘adaptatievermogen’ van geurgehinderden.
Een soortgelijk argument was ook te horen in het 19e eeuwse politiek debat over kinderarbeid.
En, om het nog scherper te stellen: tuurlijk, een mens zal zich ook (moeten) aanpassen als het oorlog is.
Maar is het ook een goede leefomstandigheid?
Is dat objectief of is het politiek opportunistisch?
Is die vergelijking met 50 km-bebouwde kom versus 120 km-snelweg werkelijk serieus?
De feitenvergelijking ligt toch iets anders.
Analoog geredeneerd is nu toegestaan dat in de ene helft van NL 50 km/u in de bebouwde mag worden gereden, en in de andere helft van NL 100 km/u in de bebouwde kom…
In welk deel van NL wilt u wonen?
Dan de uitspraak zelf:
Het blijft een conservatieve uitspraak.
Er is door eisers onder meer betoogd dan de tolerantienorm bij 5 Ou/m3 hoort te liggen, conform de harde bovengrens die voor vrijwel alle NLse bedrijvigheid geldt.
In 1994 (Herziene Nota Stankbeleid van 30 mei 1994) is door het kabinet vastgelegd dat in 2010 alle geurhinder dient te zijn opgeheven (!).
Waarom voor de veehouderij een hogere norm dan 5 Ou/m3 aanvaarden, als voor alle overige bedrijvigheid 5 Ou de bovengrens is?
Als al speling zou worden gelaten, dan moet 8 Ou/m3 toch de harde bovengrens zijn.
Te meer omdat er meer dan genoeg milieutechnieken zijn om de geur te reduceren.
Maar nee, in de helft van NL is dat zelfs opgerekt naar 14 Ou.
En zelfs dat is niet de harde grens: daarboven blijft vergunningverlening mogelijk met een beroep op bestaande rechten; de z.g. 50/50-regeling.
In andere bijdragen is dat reeds nader uiteengezet.
Wellicht wilt u tenminste de mogelijkheid open houden dat een geurbelasting van ruim meer dan 14 Ou/m3, waar de bestaande milieu-inzichten stellen dat die eigenlijk 5 Ou/m3 hoort te zijn, een harde grens overschrijdt...
Bedrijfsbelangen zijn best belangrijk, maar kunnen niet alle woonrechten onbeperkt opzij zetten.
Dit is althans wat de rechter in de uitspraak van 20 december heeft gezegd.
De vergunningpraktijk is heel simpel: een vergunning vertegenwoordigt bedrijfskapitaal.
Hoe meer je met je vergunning mag, hoe meer die vergunning (het bedrijf/ het bedrijfsperceel) waard is.
Waar geurnormen worden overschreden (of stikstofnormen enz.) is het in het belang van het bedrijf om die overschrijding maximaal in stand te houden.
Want: die milieubelasting kan bij een latere bedrijfsuitbreiding (deels) worden ingeruild voor nieuwe emissies, ondanks de normoverschrijding.
Dat heeft als morbide effect dat bedrijven een overbelasting vaak maximaal in stand willen houden, met het oog op toekomstige uitbreidingen.
Vaak kunnen milieuknelpunten prima opgelost worden, maar dat vindt het bedrijf vaak niet opportuun.
Kan dat werkelijk makkelijk worden afgedaan als pech voor de omwonenden?
Terug naar de Bronckhorster casus.
Ik kan u melden: het zijn 17 omwonenden die eensgezind zijn in hun klachten.
En daar veelal sinds mensheugenis wonen.
Iedereen die suggesties doet in de trant van 'een enkele overgevoelige klager, die daar net is komen wonen' kan zich beter bij de afdeling sportcommentaar melden.
Bovendien is het bedrijf in de afgelopen 15 jaar geleidelijk gegroeid van gemiddeld naar groot.
Weinig varkens stinken weinig en veel varkens stinken veel.
Stank van megastallen kan niet worden beoordeeld met stanknormen voor veebedrijven uit de tijd van Ot en Sien.
Daarbij is rond 2007 een vergunning verkregen voor een staluitbreiding met een chemische luchtwasser (die enkel ammoniak wegneemt, en nauwelijks ook geur). Van die vergunning is nadien vast komen te staan dat de gehanteerde geuremissiefactor onjuist was. Dat heeft als juridisch gevolg dat de vergunning nadien wordt ‘opgewaardeerd’ naar een veel zwaarder ’stankrecht’. Anders gezegd: de omwonenden zijn belazerd. En; heel toevallig, is die vergunning net verleend vlak voor het moment dat die wettelijke emissiefactor wijzigde, als gevolg waarvan die vergunning meer ‘stankrechten’ kreeg. De vergunning wordt verkregen voor een installatie, en als die installatie nadien blijkt een hogere milieubelasting te moeten worden toegeschreven, dan komt die vergunning een groter milieubelastingsrecht toe. Welkom in de wondere wereld van het milieurecht …
Kan ik bewijzen dat dit expres is gedaan? Het antwoord is nee. Wel kan ik zeggen dat ik in de 100-en zaken die ik heb gedaan erg vaak aanvragen tegenkom vlak voor een wetswijziging. En, misschien ook wel logisch, bezien vanuit het bedrijfsbelang. Maar moeten omwonenden zich daar dan maar bij neerleggen? In het vervolg de deuren en ramen gesloten moeten houden, niet meer in de tuin zitten en de was niet meer buiten hangen?
Daar hebben de omwonenden niet voor gekozen. Zoals de boer opkomt voor zijn belang, zo komen omwonenden op voor hun belang.
Tegen de klippen op: van de wetgever moeten ze het niet hebben.
Ze hebben maar een klein stukje van hun betoog toegewezen gekregen.
Maar geen onbelangrijk stukje.
De heer Polinder laat informeren naar de tekst van de rechtbankuitspraak.
Hij weet mij desgewenst prima te vinden.
Maar wellicht herinnert hij zich ook nog wat ‘vriendelijke’ opmerkingen aan mijn adres, die hem daarvan weerhouden.
De uitspraak heb ik overigens al desgevraagd aan diverse mensen toegestuurd, waaronder ook mensen uit de agro-sector.
Wordt vervolgd.
Valentijn Wösten, zou jij je licht over deze zaak met ons willen delen met het oog op de ontstane discussie?