1. Nederland
Het Nederlandse voedselsysteem gebruikt veel kunstmest en voert veel veevoer in. Nederlanders hebben aan niets tekort, de opbrengsten van alle gewassen, granen, bonen en peulvruchten inbegrepen, zijn doorgaans hoger dan waar ook. Onze akkerbouwbijproducten en de kunstmatige weiden hebben dankzij kunstmest een hoge voedingskwaliteit. Ook het geïmporteerde voer is van hoge kwaliteit.
Ons rundvee heeft een hogere productiviteit dan waar dan ook. Dankzij voedselverspilling, overproductie in de akkerbouw en importen van krachtvoer kunnen we zoveel varkens en kippen produceren als we willen. De veedichtheid is daarom hoger dan waar dan ook, we hebben een extreem stikstofprobleem en onze CO2-emissie ligt ver boven het wereldgemiddelde
2. De Sahel
De voedselvoorziening van de Sahellanden op het Afrikaanse continent behoort tot de armste van de wereld. Het gebruik van kunstmest is er te duur omdat de bevolking te weinig koopkracht heeft. Graan is er het belangrijkste voedselgewas en de opbrengst is laag. De bijproducten zoals stro en de natuurlijke graslanden hebben een lage voederkwaliteit. Om die reden zijn herkauwers verreweg de belangrijkste landbouwhuisdieren. De productie van vlees en melk is echter uitgesproken laag.
Bonen en peulvruchten worden weinig geproduceerd en hun opbrengst is laag. Ze zijn niettemin van groot belang vanwege de lage beschikbaarheid van zuivel en vlees. Ons stikstofprobleem - veel te veel - kent de Sahel niet. Het probleem daar is juist een groot tekort aan stikstof. Ook de CO2-emissie is er erg laag. De emissie die er is komt vooral voort uit voortgaande landontginning. Het Afrikaanse continent dat vroeger onmetelijk was, heeft door snelle bevolkingsgroei een tekort aan landbouwgrond.
3. Vegetarisch en biologisch uit overtuiging
In rijke landen kiest een groeiende groep onder de bevolking voor vegetarisch eten. Niet uit armoede, door gebrek aan vlees en zuivel zoals in de Sahellanden. Maar als een bewuste keuze die vaak gepaard gaat met een voorkeur voor biologisch, voedsel zonder chemische inputs zoals kunstmest en pesticiden.
Bonen en peulvruchten vormen in een dergelijk menu een belangrijke voedselcomponent. Naast lokaal geproduceerde vlinderbloemige gewassen staat ook soja op het menu. Dit systeem van voedselvoorziening draagt sterk bij aan het verminderen van het stikstofprobleem. Het nadeel is echter dat het de CO2-emissie omhoog kan jagen omdat er veel land voor nodig is.
4. Eiwit uit vleesvervangers, micro-organismen of kweekvlees
De basis van het door mensen met vertrouwen in technologie omarmde systeem is grotendeels plantaardig. Voor de productie van vleesvervangers wordt eiwit uit planten geëxtraheerd. Voor de productie van micro-organismen en kweekvlees is een veel breder scala aan plantaardige producten nodig. Ook afval van de vlees- en zuivelindustrie draagt bij aan de productie daarvan. Voor de productie van kweekvlees zijn vooralsnog starter-stamcellen van te imiteren veesoorten nodig zijn, ook al lukt het in laboratoria inmiddels om louter plantaardig te werken. Niettemin moet gezegd worden dat het systeem nog zo jong is dat er niet meer dan voorlopige uitspraken over te doen zijn.
Stikstof en fosfaat als beperkende factoren
Bodemtekorten aan stikstof en fosfaat kun je via kunstmest corrigeren. Stikstof is meer dan voldoende beschikbaar in de lucht als gas. Helaas kunnen slechts enkele micro-organismen die stikstof voor planten bruikbaar maken. Zonder die planten zou de dierenwereld niet bestaan. De micro-organismen die onder de wereld van flora en fauna schuilgaan, hebben energie nodig om hun werk te kunnen doen. Voor de stikstof die ze fixeren hebben ze iets nodig omdat ze die energie niet rechtstreeks uit zonlicht kunnen halen. Daarom associëren ze zich met vlinderbloemige planten óf profiteren ze van wortelexsudaten of van de stikstof die vrijkomt uit rottende dode planten of dieren.
Waar niet of nauwelijks kunstmest gebruikt wordt, is de afvoer van fosfaat via de oogst van gewassen twee maal groter dan de aanvoer via mest en kleine hoeveelheden kunstmest. Voor Afrika is de fosfaatbalans over de laatste 60 jaar schrikbarend negatiefDeze manier van stikstof toegankelijk maken, wordt beperkt doordat planten ook fosfaat nodig hebben1.
Fosfaat is na stikstof het schaarst. Daardoor wordt maar grofweg de helft van de wereldbevolking gevoed via de natuurlijke beschikbaarheid van fosfaat. De rest - de andere helft - wordt dankzij vastgelegde stikstof in de vorm van kunstmest gevoed. Een deel van dat laatste voedsel profiteert toch van biologische stikstoffixatie, doordat fosfaat de groei van vlinderbloemigen stimuleert.
De meeste stikstof voor het voedsel van die tweede helft wordt niettemin in chemische fabrieken via het Haber-Bosch proces geproduceerd. Aardgas, afkomstig van gefossiliseerde planten en dieren, is daar de basis voor. Aardgas is een eindige bron en bij verbranding één van de aanjagers van klimaatverandering via emissie van CO2 en andere broeikasgassen.
Ook de beschikbaarheid van fosfaat is problematisch. Het komt in wisselende maar kleine hoeveelheden in de bodem voor, en van daaruit in plant en dier. Door akkerbouw en afvoer van het geproduceerde kan de bodemvoorraad aan fosfaat snel uitgeput raken. Gelukkig is er in de ontstaansgeschiedenis van onze aarde niet alleen fossiele brandstof ontstaan uit concentraties van dode plant- en dierresten. Soms waren de condities zo dat niet koolstof maar fosfaat werd geconcentreerd. Vooral daaruit mijnen we momenteel ons fosfaat2, en -helaas- net als fossiele brandstof is de totaal beschikbare hoeveelheid klein gezien de grote en nog groeiende wereldbevolking.
Fosfaat dreigt als eerste element te worden opgebruikt. De voorraden die we kennen en betaalbaar kunnen exploiteren, zijn nog voldoende voor enkele eeuwen. Waar niet of nauwelijks kunstmest gebruikt wordt, is de afvoer van fosfaat via de oogst van gewassen twee maal groter dan de aanvoer via mest en kleine hoeveelheden kunstmest. Voor Afrika is de fosfaatbalans over de laatste 60 jaar schrikbarend negatief, - 130 kg/ha!
Land als beperking
De wereldwijde gemiddelde natuurlijke productiepotentie van akkerland is ruim 1.000 kg/ha graanequivalenten3. De ‘natuurlijke productiepotentie’ is het begrip voor de opbrengst zonder kunstmest. Die opbrengst is veel te laag om de wereldbevolking te voeden. De huidige beschikbaarheid aan akkerland per persoon is 0,18 ha. Bij de natuurlijke productiepotentie kunnen slechts 190 kg graanequivalenten per persoon geproduceerd worden.
Na aftrek van benodigd zaaizaad en de gemiddelde verliezen tussen oogst en consument is er 170 kg per persoon beschikbaar, terwijl alleen al voor de energiebehoefte minstens 250 kg nodig is.
Vee vormt een welkome aanvulling van de eiwitvoorziening, die ook bij 350 kg graanequivalenten nog erg mager is. Groot is die aanvulling echter niet, want er is minstens tien keer zoveel land nodig om van vee te leven dan van akkerbouw.Om ook voldoende eiwit binnen te krijgen, zijn minstens 350 kg graanequivalenten per persoon nodig. Zonder kunstmest zou momenteel slechts de helft van de wereldbevolking gevoed kunnen worden. En dan ook nog eens met een miezerige minimale voeding. 'En mest dan?' zou de vraag kunnen zijn. Dierlijke mest alleen verhoogt de totale productie niet; mest is een verplaatsing van voedingsstoffen van weiden en woeste gronden naar akkers. Gelukkig is naast die 0,18 ha akkerland per persoon, ruim het dubbele oppervlak per persoon aan weiden beschikbaar. Natuurlijke weidegronden zijn ongeschikt voor akkerbouw, maar mensen kunnen er voor hun voeding van profiteren - via vee en dus niet vegan. Dat vee vormt een welkome aanvulling van de eiwitvoorziening, die ook bij 350 kg graanequivalenten nog erg mager is. Veel is die aanvulling echter niet, want er is minstens tien keer zoveel land nodig om van vee te leven dan van akkerbouw.
Gelukkig is door gebruik van kunstmest de gemiddelde jaarlijkse opbrengst per hectare niet ruim 1.000 kg, maar 4.000 kg/ha. Na aftrek van zaaizaad en verlies is per jaar 650 kg per persoon aan graanequivalenten beschikbaar, voldoende voor een acceptabele voeding. Dankzij kunstmest hoeft er geen honger in de wereld te zijn!
Maar helaas is kunstmestgebruik erg ongelijk verdeeld over de wereld; het jaarlijks gebruik varieert tussen de 0 en 500 kg per persoon, afhankelijk van waar die woont. Het gebruik is het hoogst in de rijkste landen en op de beste gronden. Als ergens het spreekwoord 'de duivel schijt altijd op de grootste hoop' toepasbaar is dan hier. Hoe beter de grond hoe rendabeler en dus competitiever de kunstmest.
Vanaf een gebruik van rond de 100 kg/ha kunstmest zijn er landen met een duidelijke toename van het bosareaal. Totaal zijn er slechts 17 landen met een duidelijke toename van het bosareaal over de hele periode van 25 jaar. Die toename is gemiddeld in de orde van 15%; het kunstmestgebruik in dergelijke landen loopt op tot 225 kg/haWaar geen of weinig kunstmest wordt gebruikt is dierlijke en menselijke mest het alternatief.
Maar waar geen kunstmest wordt gebruikt is minstens 10 ha weidegrond nodig om de productie van 1 ha akkerland op peil te houden. En dat terwijl er slechts ruim twee maal meer weidegrond beschikbaar is dan het akkerareaal.
Als mest ontbreekt, heeft de boer geen andere keus dan steeds nieuw akkerland in gebruik te nemen. Hij probeert de productie van voedsel op peil te houden via voortdurende ontginning. Als consequentie van de ongelijke verdeling van kunstmest en de daarmee samenhangende ongelijke verdeling van het geproduceerde voedsel, verdwijnen bossen en andere natuurlijke vegetaties. Dat leidt dan weer tot versnelde klimaatverandering, doordat de vastgelegde koolstof-sink van levende en dode plantmassa en van bodem organischestof grotendeels de lucht wordt ingeblazen - eerst als gevolg van ontginning en vervolgens door teelt.
Cijfers van de Wereldbank over de dynamiek van het wereld bosareaal over de periode 1990 - 2015 en het kunstmestgebruik per land laat zien dat de afname van het bosoppervlak 15% is. In totaal zijn er ruim 50 landen waar er over de hele periode sprake is van afname van het bosareaal. Die landen gebruiken gemiddeld ruim 100 kg/ha aan kunstmest en de gemiddelde bosafname is er ruim 5%. Wereldwijd ging er in die periode 3% bos verloren, bij een gemiddeld jaarlijks kunstmestgebruik van 145 kg/ha. Vanaf een gebruik van rond de 100 kg/ha kunstmest zijn er landen met een duidelijke toename van het bosareaal. In totaal zijn er slechts 17 landen met een duidelijke toename van het bosareaal over de hele periode van 25 jaar. Die toename is gemiddeld in de orde van 15% bij een gemiddeld kunstmestgebruik van 225 kg/ha.
Zonder fossiele energie is een veel groter deel van de landbouwproductie nodig voor arbeid van boerenEnergie als beperking
Landbouw is een menselijke activiteit om zonne-energie beschikbaar te krijgen voor groei, ontwikkeling en onderhoud, voor voeding. In feite doet de plant het werk; mens en dier profiteren ervan.
Terwijl tot ongeveer een eeuw geleden een deel van die beschikbaar gemaakte energie voor de landbouw zelf gebruikt werd, in de vorm van arbeid door mens en dier, is in het rijkere deel van de wereld dat deel van de beschikbaar gemaakte zonne-energie vervangen door fossiele energie in de vorm van mechanisatie. En ook de onmisbare kunstmest wordt met behulp van fossiele energie geproduceerd. Fossiele energie is niets anders dan in de loop van miljoenen jaren opgespaarde zonne-energie die werd opgeslagen in de resten van planten en kleine dieren.
Zonder fossiele energie is een veel groter deel van de landbouwproductie nodig voor arbeid van boeren, van hun paarden, enz. Er wordt minder voedsel geproduceerd voor de rest van de bevolking. In 1950 waren er in Nederland nog 400.000 boeren op een bevolking van 10 miljoen. Nu zijn er 52.000 bedrijven op een bevolking van 17,5 miljoen. 335 personen per boerenbedrijf tegen 25 in 1950; hoeveel meer boeren hoeveel minder te eten!
Het gebruik van fossiele energie heeft een groot nadeel, de opgeslagen hoeveelheid koolstof daalt en de concentratie CO2 in de atmosfeer stijgt met klimaatverandering tot gevolg. Het is gênant maar waar, voor de transitie van fossiele- naar duurzame energie gebruikt Nederland vooral bio-energie, die het predicaat ‘duurzaam’ meekrijgt. Voor een belangrijk deel gaat het om gebruik van plantaardig en dierlijk afval; de dankzij planten in organischestof opgeslagen CO2 en zonne-energie gaat binnen een jaar weer de lucht in. Er is geen sprake meer van vastleggen van CO2 in plant, dier en bodem. De voorraad neemt zelfs voortdurend af door de daling van het bosareaal. Toch zijn er mensen die dromen van een ‘bio-based economy’: energie uit palmolie, koolzaad en zonnebloemen, bouwmaterialen uit stro, vlas en olifantsgras, plastics, medicijnen…. Ik heb nog maar weinig studies kunnen vinden die aantonen dat de energiebehoefte voor de productie van kweekvlees en eiwit via fermentatie (belangrijk) minder is dan die van de diverse vormen van veeteelt. Willen we klimaatverandering onder controle krijgen, dan moet onze energiebron directe zonne-energie betreffen, of indirecte in de vorm van wind- en water, of kernenergie, getijdenenergie en/of vulkanische energie. En willen we de wereldvoedselvoorziening serieus nemen, dan zetten we geen zonnepanelen op landbouwgrond en bouwen we geen werelddatacentrum op onze beste klei.
Voor kapitaal geldt nog meer dan voor kunstmestgebruik dat de duivel altijd op de grootste hoop schijtKapitaal als beperking
Voor kapitaal geldt nog meer dan voor kunstmestgebruik dat de duivel altijd op de grootste hoop schijt. Een kernvraag in de context van deze analyse is die naar de effectiviteit van aandeelhouderswinst als motor van duurzame voedselvoorziening. De kans lijkt groot dat productiviteit het vaak zal winnen van duurzaamheid. Dat geldt niet alleen voor die productie als zodanig, maar voor de voedselketen in zijn geheel. De producent noch de consument bepaalt de prijs en de 'pijn van het platteland' is daar het gevolg van. Dat geldt niet alleen voor Nederland, waarvan ik een titel onder die kop las in Trouw. Bijna tegelijkertijd las ik een vergelijkbaar artikel in Courier International over de Franse boeren; gemiddeld pleegt elke twee dagen een Franse boer zelfmoord. Toch blijft gelden ‘hoeveel minder boeren des te meer te eten’. De veel bejubelde kleine boer is genoodzaakt steeds meer land te ontginnen, bos te kappen.
Optimaal gebruik
De kernvraag bij het vergelijken van de vier productiesystemen is in welke mate ze kunnen bijdragen aan een duurzame wereldvoedselvoorziening voor wat de eiwitcomponent betreft, bij een optimaal gebruik van de boven behandelde beperkende factoren. Gebruik wordt daarbij als ‘optimaal’ gezien wanneer de aangewende dosis die van het boveneinde van het rechte deel van de dosis-effect curve betreft. Met andere woorden, juist voordat de wet van de verminderde meeropbrengst in werking treedt. En dat moet zowel voor de productie als voor de duurzaamheid gelden. ‘Duurzaamheid’ beperkt zich hier tot de beschikbaarheid en kwaliteit van de benodigde hulpbronnen, denk bijvoorbeeld aan de gezondheid van de bodem, en tot het in de hand houden van de klimaatverandering.
Komende week dinsdag verschijnt deel 3 in deze serie waarin ik de efficiency van het land- en meststoffengebruik van de bovenstaande productiesystemen vergelijk.
1. en nog 14 andere elementen.
2. Er zijn ook vulkanische fosfaat concentraties.
3. Verbouw je aardappelen of andere knolgewassen, dan is de opbrengst enkele malen hoger, maar de voedingswaarde is veel lager. In geval van de eiwitrijke vlinderbloemige gewassen, bonen en peulvruchten, is de voedingswaarde hoger dan van granen, maar de opbrengst lager.
Op 31 oktober krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
#26 Jopie, Mooie data en figuren in het artikel dat je noemt van 10.000 BCE tot 2015 CE ( Van Ellis et al, 2020). Figuur 3 laat mooi zien dat de uitbreiding van door mensen gebruikte grond, voor dorpen, steden, akkerland en weide gebieden voor vee vooral ten koste is gegaan van Semi natuurlijke gebieden en wilde gebieden.
Op een groot deel daarvan stonden ( rond 10.000 BCE) en staan geen bomen (treeless and barren lands).....dus grote gebieden zonder bomen zijn er altijd geweest.
Ik kwam gisteren nog een plaatje tegen over de ontwikkeling van landgebruik* over een periode van de laatste 10.000 jaar. Een gelikte video, zoals je dat van Our World in Data mag verwachten. Zoals ellen-maureen colpa terecht opmerkte geven dit soort globale beelden een wat versimpeld beeld van de werkelijkheid.
Een veel intrigerender beeld komt uit onderzoek waar deze video op gebaseerd is. In een heerlijk onleesbaar document wordt de geschiedenis van landgebruik over de laatste 10.000 jaar uitgewerkt. Wie de moeite neemt om naar figuur 3 te scrollen ziet een grafiek over de ontwikkeling van landgebruik.
Het meest opvallende in die grafiek is de ontwikkeling van grasland (range lands). Graslanden, liefst voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord natuurlijk, worden beschouwd als de kurk waarop de veehouderij van de toekomst drijft, samen met de houderij op reststromen. Maar volgens dit artikel bestond er 10.000 jaar geleden nauwelijks grasland. Een constatering waar ik aan de ene kant moeite mee heb, want er zijn altijd steppegebieden waar door kou, droogte of rotsen geen bomen groeien.
Aan de andere kant ken ik weinig productief grasland dat niet binnen een decennium vol staat met bomen als je stopt met weiden of maaien.
Op de een of andere manier zien we grasland als even natuurlijk als tijdloos. Het niet benutten van grasland is een soort zonde. Natuurbeheerders jagen natuurgebieden vol grote grazers om open landschappen te houden. Het is verbazingwekkend om te zien hoe groot de weerzin tegen het overgroeien van open land is. Wouter van der Weiden betoogde dit een tijd geleden op Foodlog en Louise Fresco komt in het interview met De Tijd tot de uitspraak: "Als je bij ons dieren eruit haalt, moet je wel iets met dat land doen. Als het niet wordt begraasd, wordt het straks wildernis."
Ik vind de opmerking van Louise Fresco verbijsterend en exemplarisch voor de houding van de moderne mens ten opzichte van zijn omgeving. Land wat niet door de mens "gebruikt" of "benut" wordt, is wildernis, waardeloos, woeste grond. Tenzij we het waarde geven door het te classificeren als natuur: droge heide, regenwoud, zandverstuiving.
Alles van waarde is weerloos.
Dick liet mij weten dat de laatste 2 stukjes van mijn “Oatly-eiwit papers” pas dinsdag en vrijdag a.s. kunnen worden geplaatst. Daarom toch nog een korte bijdrage aan de discussie.
Ellen-Maureen #8 constateert terecht dat ik de boer via de (potentieel beperkende) factor “kapitaal” binnen haalde. Frank-Eric #9 vraagt zich of of Ellen hiermee het “klein-boeren-probleem” aanstipt. Zelf probeerde ik aan een heel gamma van boeren en hun problemen te denken. Mijn gedachten begonnen bij India zo’n 60 jaar geleden, toen ik mij in ontwikkelingsproblemen begon te verdiepen. De frequenties en de intensiteit van hongersnoden die India en Bangladesh troffen namen proporties aan die toekomst denken blokkeerden. Het was de groene revolutie die licht aan het eind van de tunnel deed gloren. Ik herinner mij een artikel uit de jaren zeventig of tachtig dat liet zien dat het de middengroep van boeren was die de landbouwontwikkeling op gang bracht. Kleine boeren hadden de middelen niet; konden zich niet permitteren om in ontwikkeling te investeren. Grote boeren toonden geen interesse in verandering; zij verdienden meer dan genoeg. Maar in de middengroep zaten boeren die groter wilden en konden worden.
Hoe meer boeren groot worden des te minder boeren zijn nodig en des te meer consumenten kunnen per boer van voedsel worden voorzien. Mijn “hoe minder boeren des te meer te eten” is niet alleen het geval bij voldoende aanwezigheid van fossiele energie, zoals Barbara #12 stelt. Efficiënter en effectiever boeren, landbouw ontwikkeling, is ook een kwestie van kennis, vernuft (e.g. verbetering rassen) en management, van vocatie en wil; zo stegen in West-Europa de gewasopbrengsten sterk. Neem de graanopbrengst: was die opbrengst in de 13e eeuw ongeveer 2 – 4x de hoeveelheid gebruikt zaaizaad, in midden 19e eeuw was dat 10 – 20x ! (B. Slicher van Bath, 1960. De agrarische geschiedenis van West-Europa 500 – 1850) Dankzij kunstmest -inderdaad, Barbara, extra (fossiele-) energie- is nog weer een vervijfvoudiging van de opbrengst mogelijk met een parallelle vermindering van het aantal boeren, terwijl via mechanisatie het areaal per boer sterk vergroot.
Steeds minder boeren voeden steeds meer mensen. Dat proces leidt enerzijds tot genoemd kleine boeren probleem, anderzijds tot groeiende investeringen en dalende vaak fluctuerende inkomsten per product eenheid. Tel daar de politieke bemoeienissen bij en er is ook een grote boeren probleem. En waar niet echt sprake meer is van familie bedrijven, waar het echt om industriële landbouw gaat, telt aandeelhouderswinst gemakkelijk zwaarder dan duurzaamheid. Dat is wat ik onder “kapitaal” heb willen vangen, Ellen-Maureen.
Over de opmerking van Jopie #14 dat driekwart van het huidig grondgebruik door de mens wordt gebruikt voor productie van dierlijke eiwitten is ondertussen heel wat gezegd. Ik mis nog een aandachtspunt. Daar waar nog niet of nauwelijks kunstmest wordt gebruikt (naast veel Afrikaanse landen een tiental landen in Azië en Latijns Amerika) is vee minstens zo belangrijk voor het op peil houden van de vruchtbaarheid van het akkerland via aanvoer van nutriënten als voor de eiwitproductie.
Tenslotte nog een toevoeging bij mijn reactie op Jopie’s inbreng #6 dat India een mooi voorbeeld is van een land waar de consumptie van plantaardig eiwit sterk domineert. Ik werd nieuwsgierig naar het lot van al die ‘heilige koeien’ en ging er wat over lezen. Daardoor stuitte ik op een realiteit die een mooie parallel heeft met het “Oatly-eiwit artikel” dat mijn gedachten op gang bracht: Haver-melk voor mensen die geen of minder dierlijk eiwit willen gaan gebruiken, "en daarbij goed voor 4.5 miljoen kg duurzaam varkensvlees". India staat met Nederland op de 9e plaats wereldwijd wat de hoeveelheid rundvee per hoofd van de bevolking betreft: 0,22 stuks. En met een jaarlijkse export van 1,9 miljoen ton rundvlees staat India wereldwijd op de tweede plaats!
Op 17 januari kwam een nieuw onderzoek van onder meer Mottet via de FAO naar buiten. Uit het persbericht:
Animal-source foods—meat, fish, eggs, and dairy—play an important role globally in ensuring healthy and sustainable diets, according to a review published today in the Journal of Nutrition. In particular, many people suffering from undernutrition in Sub-Saharan Africa and South Asia would benefit from increased consumption of nutrient dense animal-source foods.
However, it is essential that animal-source foods are produced in alignment with local ecosystems and at the appropriate scale, which will vary by context. The review also suggests that processed meat should be limited, and red meat and saturated fat should be moderated to lower noncommunicable disease risk, and that this will also reduce the environmental footprint of diets.
Lead author, Dr. Ty Beal, Research Advisor from GAIN said, “Discussions around animal-source foods are often polarising. Animal-source foods can be environmentally damaging, but they are also an essential part of food security and nutritious diets, so we cannot simply write them off as unsustainable. And as we have demonstrated in this review, livestock can be produced in ways that contribute to sustainability, through circular and diverse agroecosystems.”
The research was carried out by academics from a wide range of NGOs and universities. They carried out a critical review of the evidence about the health and environmental benefits and risks of animal-source foods. As well as coming from a variety of organisations, the researchers follow a wide range of personal diets, from fully plant-based to vegetarian and omnivore. They simply followed the data, rigorously.
Dr. Anne Mottet, Livestock Development Officer from FAO added, “Balancing nutrition and sustainability considerations is complex because there is no single best way to produce animal-source foods. It must be grounded in what’s needed in a particular area, based on a combination of nutritional and environmental needs. We urge governments and civil society organisations to work with local stakeholders and scientists to develop policies, programmes, and incentives that encourage best practices to produce the appropriate amount of animal-source foods in sustainable ways.”
Het jongste onderzoek is verschenen onder de titel Friend or Foe? The Role of Animal-Source Foods in Healthy and Environmentally Sustainable Diets.
FAO verwijst in 2022 ook naar Mottet et al, 2017. Ik hou niet zo van %-en discussie, maar als ik Barbara Habekotté goed volg en ook naar de FAO/Mottet data kijk:
FOOD
34% is inderdaad Landbouw (feed and food) (51 miljoen van de 149 miljoen km2)
17% van het totaal is gerelateerd aan Agriculture-non-livestock (25 miljoen van de 149 miljoen km2)
FEED
20% van het totaal is gerelateerd aan veehouderij (30 miljoen van de 149 miljoen km2)
9,6% is is niet omzet baar agriculture-livestock, pastures and rangelands (14 miljoen van de 149 km2)
5.2% zijn grasslands, eventueel om te zetten naar Agriculture-non-livestock (7,5 miljoen km2)
5.2% van de 20% is over van de 30 miljoen km2 waar je eventueel ook landbouw op kan bedrijven voor mensen, waar nu granen, fodder, by-products plants, vanaf komen.
Ook hier krijg ik de sommen niet helemaal sluitend. 17% plus 20% is immers 37% en niet 34%.
In dat document staat onder andere:
This study estimate that 86% of livestock feed is not suitable for human consumption. If not consumed by livestock, part of crop re- sidues and by-products, in particular, could be wasted as human population grows and consumes more and more processed food.
Animals also consume feed that can be eaten by people. Grains account for 13% of the global livestock dry matter intake. The- se grains represent about one third of global cereal consumption. Contrary to high estimates commonly found in the press, this study found that an average of only 3 kg of cereals are needed toproduce 1 kg of meat at global level. It also shows important differences between production systems and species. For example, because they rely on grass and forages, grazing cattle need only 0.6 kg of protein from edible feed to produce 1 kg of protein in milk and meat, which are of high nutritional quality. These grazing systems contribute directly to net global protein availability.
Animal production, in its many forms, plays an essential role in food systems, making use of marginal lands, turning by-products into edible goods, contributing to crop productivity and turning edible crops into highly nutritious, protein-rich food. Quantifying the land and biomass resources engaged in livestock production and the food output they generate, but also improving our modelling capacity by including trends in consumer preferen- ces, shifts in animal species, climate change impacts, and industrial processes to improve the human edibility of certain feed materials is arguably basic information needed as part of further research into the challenge of sustainably feeding 9.6 billion people by 2050.