Waarom een flink betere winst uitblijft, verklaart de Dierenbescherming zelf. “De consument wil voor extra dierenwelzijn betalen, maar die consument blijft tegelijkertijd de achilleshiel voor de boer. De plus op de prijs voor één ster is nog steeds relatief beperkt”, zegt directeur Femke-Fleur Lamkamp van de Dierenbescherming. “Met ons keurmerk gaat een boer ook niet gelijk verdienen, maar hij voorkomt wel dat hij inwisselbaar wordt. Rendement is heel belangrijk, maar is ook een deelaspect van het boerenbedrijf.”

Vleeskuikenhouder Willy van Erp doet al van meet af aan mee met de 1-ster kip van de Dierenbescherming. Hij wijst er in de reportage op dat hij er niet rijk, maar ook niet armer van is geworden, maar wel meer lol heeft in zijn werk. Hij vindt dat hij best wat meer zou mogen verdienen en toch zegt hij: “De plus zit voor ons in werkplezier. We zien een ‘goede’ kip en hebben in de laatste tien jaar maar één keer antibiotica hoeven gebruiken. We worden er als pluimveehouders zelf ook gelukkiger van. Dit concept past bij ons. En: het rendement is ook niet onvoldoende. We bouwen eind dit jaar een nieuwe stal. Dat kan niet uit als je elk jaar verlies maakt.”

Van Erps uitspraken getuigen van een bekend sociologisch verschijnsel dat ooit door Paul Schnabel van het Sociaal Cultureel Planbureau is vastgesteld: boeren willen boeren, dat doen ze tot het financieel niet meer uitkan. De sterren van de Dierenbescherming helpen voorlopig om dat moment uit te stellen. Zodra internationaal de aandacht voor welzijn toeneemt, ontstaat scherpere prijsconcurrentie met goedkopere landen die meer welzijn voor lagere prijzen kunnen leveren. Als dat gebeurt, komt het stopmoment weer dichterbij tenzij nieuwe eisen kunnen zorgen voor voldoende onderscheid waar consumenten nèt voldoende meer voor willen betalen.
Dit artikel afdrukken