Het praatje over de stand van zaken inzake ons eten dat ik een paar weken geleden mocht houden in Villa Augustus, Dordrecht (alleen al voor het vorstelijk-korsterige brood de omweg uitermate waard!) verviel ik ‘zonder dat ik het helpen kan’ alwéér uit in een litanie van klachten over wat er allemaal niet aan dat eten deugt (‘Hoe kunnen we zo rijk zijn, en ons eten zo armoedig?).
Is het mijn eigen zure karakter, dat me ertoe bracht om dat praatje te beginnen met een lijstje doodnormale etenswaar, die desondanks alleen met zeer grote toewijding te bemachtigen (en door de zeldzame producenten te produceren) valt?
Op het wereldwijde web vind ik mezelf terug als iemand die door haar nuffige en elitaire genotzucht naar het opperst geluk van een versgeraapt eitje, een rijp-geplukte Cox of handgeschepte rauwmelkse boerenboter, gedreven werd tot het schrijven van een onuitstaanbaar zwartkijkend boek dat de onvoorstelbaar zure titel draagt: ‘Over wat er nog te eten is.’
Ja maar, verdedigde ik me daarom in mijn kritische Villa Augustus-praatje maar weer eens: wat ik zoek is eten waarvan je mondhoeken vanzelf naar boven krullen, zodra je het in je mond steekt. Die heb ik van mijn wijnhandelaar: van zijn sulfietarme, eikenhoutloze wijnen gaan je mondhoeken ook zomaar-vanzelf omhoog, daar hoef je verder niets voor te doen...

Voor het publiek dat in Villa Augustus naar mijn praatje was komen luisteren, heb ik uit pesterij met een wonderschone streng roze, versgeoogste-want-het-is-nu-het-seizoen Lautrec-knoflook staan zwaaien. (Lautrec, met dank voor de correctie van Nick Trachet, is de naam van een dorpje in de Tarn, Midi-Pyrenées.) ‘Aan zulke heerlijke knoflook kunt ú waarschijnlijk niet komen, tenzij u een huis in Zuid-Frankrijk hebt,’ heb ik mijn publiek geplaagd. Om vervolgens het verhaal te kunnen doen dat ik hier al eens op foodlog heb verteld: dat vrijwel alle knoflook die in ‘onze’ winkels ligt, drie jaar geleden of daaromtrent uit China is verscheept. Dat die, wegens langdurig verblijf in een koelhuis (en ondanks schimmelwerende begassingen?) van nog weer veel oudere datum is dan de verpakking suggereert, en allerminst lustopwekkend naar nare schimmels ruikt (‘Ga er vooral niet bijstaan als ze die koelcellen net hebben leeggehaald, want ik ging bijna van mijn stokje,’ waarschuwde mijn groentegrossier me blijmoedig). En dat ik me uiteraard bevoorrecht voel om voor mijn knoflookrijke charcuterie-producten zomaar zo’n feestelijke streng te kunnen kopen (bij die zeer toegewijde groentegrossier: Theo Schönhage, op de Amsterdamse Centrale Markthallen), maar dat mijn eigen verwondering (en kwaaiigheid) bij de koop inbegrepen zijn. Want Jan Douwe van der Ploeg mag dan hoog opgeven over de duurzaamheid van kleinschalige ‘boerenlandbouw’-bedrijven: een antwoord op waar zij hun bijzondere, biodiversiteit bevorderende teelten moeten verkopen had hij niet. Een paar boeren die ik gesproken heb, zouden er aardigheid in hebben om een teeltje knoflook verbouwen (of bij tijd en wijle bedenkt de Rabo zoiets stimulerend-innovatiefs-landschapsbevorderends voor ze), maar een beetje inkomen is daar niet uit te halen: voor knoflook is in Nederland wegens de Chinese import ‘geen markt’. Bij de knoflookteler die ik bezocht in de Beemster, gaat de knoflook rechtstreeks het land uit (naar Duitsland en Denemarken), want vanwege de prijs (en goedkopere logistiek?) is geen Nederlandse supermarkt er in geïnteresseerd.

Op mijn stukje over knoflook van januari jl. kwam dankzij correspondent Leejo Van Putten een interessant adres tevoorschijn:
‘Voor zover het iets bijdraagt aan de discussie, ook in Leusden zit -achter biologische boerderij De Riet aan de Asschatterweg- een biologische knoflookkwekerij. Met minstens 27 (of waren het er nu 72) verschillende soorten knoflook. En wat betreft de stelen: ik was daar in mei 2008 in het kader van een intuitieve inventarisatie van de Landwinkels in de Gelderse Vallei. De knoflook was nog niet rijp, maar ik kreeg een aantal stelen mee die -gesnipperd- heerlijk smaakten op de boterhammen boerenkaas die op de Dag van het Park in Het Waterwingebied als warme broodjes verkocht werden.’

De naam van die boer is Kees Huijbregts, die 160 soorten knoflook uitprobeert (zie www.knoflooksite.nl/eemlook). Huijbregts is door Juliet Deijmann uitgenodigd om over de knoflookteelt en -rassen te komen vertellen. Het nieuws is namelijk dat Deijmann van woensdag 14 tot en met vrijdag 16 oktober het ‘1ste Roze knoflook festival’ organiseert. Het festival vindt plaats in in haar kookboekenwinkel & kookleslokaal De Sperwer, Gerard Doustraat 226, Amsterdam.*
Juliet Deijmann organiseert haar festival samen met Carlo van Lamsweerde, die sinds zijn pensioen en vestiging in de Tarn importeur is geworden van die fameuze roze Lautrec-knoflook. Dat begon, zoals alle leuke dingen die de moeite zijn om moeite voor te doen, ‘voor de aardigheid’ , door die hier-bijkans-onverkrijgbare knoflook (Label Rouge) voor vrienden in Nederland mee te brengen. In tonnages (!) begint Van Lamsweerdes roze-knoflook-internet-exportfirma (zie www.rozeknoflook.nl en www.carleau.com) nu fijn uit de hand te lopen. De Tarnse knoflookboeren benoemden hem reeds als Chevalier de la Confrérie de L’Ail Rose de Lautrec.
Dit stukje - voor de draad er nu maar mee - is tevens sluikreclame, door de redactie voor eenmaal genadig toegestaan omdat Wouter van der Land er al om voreg eer het ooit zover was. Mijn eigen Parijse knoflookworst en peterselieknoflooksaucijsjes doen ook mee aan het Roze Knoflookfestival. Met enige toelichting in het zwartkijkende genre als hierboven (op woensdag 14 oktober, 17.00 uur) zijn ze er niet alleen te proeven, maar ook alle dagen te koop.

* Kookboekenwinkel & kookleslokaal De Sperwer, Gerard Doustraat 226, 1073 XC Amsterdam, telefoon 020 673 68 96. Zie: ‘Roze knoflookfestival’ op www.kookboekenleslokaal.nl.
Dit artikel afdrukken