Afgelopen week bezocht ik Peter en Paula Hollander in IJsselmuiden. Peter noemt zijn tuinderij van het ‘Barendrechtse type’. Daarmee bedoelt hij een bedrijf met veel verschillende gewassen, overwegend in de grond geteeld, in een licht verwarmde kas. Zoals vroeger in de omgeving van Barendrecht veel voorkwam. Het is niet verwonderlijk dat hij daarvoor koos, want hij is een man met groene vingers, waarmee hij graag in zijn veengrond woelt. Zijn bedrijf ligt diep onder zeeniveau in de Koekoekspolder, waardoor hij een opdrachtige grond heeft. Het water komt als vanzelf omhoog. Mooier kun je niet voorstellen. Zo’n grond staat borg voor een geweldige kwaliteit.
Al vele jaren teelt hij kasboontjes. Dat is een oude traditie, want vroeger kende Nederland heel veel gemengde bedrijven die in het voorjaar als primeurtje bonen leverden op het moment dat het nog veel te koud en nat was voor buitenbonen. “Ne bôn het gère zon”, pleegde mijn Brabantse opa te zeggen; een gezegde dat nadreunt in mijn familie. Als Westlands kind –ik ben dus een halfbloed- met een pa én een kas werd ik mijn hele jeugd volgestopt met bonen. De kas van Peter en Paula zorgde dus op z’n minst voor een déja vue.

Bonen waren vroeger een seizoensproduct. In het voorjaar kwamen ze uit de kas, in de zomer van het land. Die tijden zijn voorgoed voorbij, net als voor sla en druiven uit serres. Bonen worden voor lage prijzen ingevlogen vanuit de hele wereld, naar gelang seizoen. Neem bijvoorbeeld Corné en Mariëlle van Overveld uit Roosendaal. Dat zijn van nature bonentelers die buiten telen. Hun seizoen loopt van half juli tot 10 oktober. Met die korte oogstperiode hielden zij hun afnemers(retailers) niet tevreden, dus gingen ze in de negentiger jaren in eigen beheer bonen telen in Zuid-Frankrijk. Daar kunnen ze al vanaf 10 juni rijpe boontjes oogsten en tot begin november doorgaan. Eenmaal de smaak te pakken legden ze contact met een Egyptische teler, waarbij het nu mogelijk is om de periode van november tot juni te overbruggen. Die boontjes buiten worden allang niet meer met de hand geoogst, maar met machines.

Het behoeft weinig uitleg dat de arbeidsintensieve kasteelt gedurende voorjaar en zomer niet meer interessant was. Op de tuinderij van Peter en Paula, waar de bonenkas 6.000 m2 groot is, oogsten doordeweeks drie personen. In het weekend zijn dat er zelfs vijftien. Er hangen zoveel bonen dat je de hele dag zoet kan zijn in een pad van 75 meter. Dat oogstwerk kan alleen worden gedaan met goed opgeleid personeel, dus geen aanwaaiende goedkope buitenlandse arbeidskrachten. Oogst je een boon te vroeg, dan is het een slap ding. Oogst je te laat dat smaakt hij niet meer. Dus daarom is een kasboon duur.

De smaak van kasbonen laat zich moeilijk beschrijven. Die is vergelijkbaar met de eerste verse asperges van de Hollandse velden, of van zongerijpte aardbeien. Iets voor de fijnproever die het kent en het kan waarderen. Peter teelt het ras ‘Florine’ dat niet meer in de handel is. Daarom moet hij zijn eigen zaden vermeerderen. Uit zijn zaadplanten selecteert hij steeds opnieuw de beste zaden. Bonen moeten bijvoorbeeld vlezig zijn, niet plat en er mag geen stugge draad in zitten. Het uiteindelijke resultaat is dus een delicate boon, die door de beschermde teelt, vrijwel zonder bestrijdingsmiddelen, zacht en smaakvol is. In de verste verte niet te vergelijken met boontjes van buiten.

Er zijn niet veel kasbonentelers over in Nederland. Je moet ze met een lampje zoeken. Ik vond bijvoorbeeld ook Gijs van den Bos in Vierpolders die de bonenteelt herontdekte. De markt is klein en gevoelig voor overaanbod. En natuurlijk hebben deze telers hun aanvoerseizoen inmiddels ook over het hele jaar verdeeld. Ze hebben een schare trouwe fans die de waarde van deze groente kennen, waarvan Geu en ik er een paar zijn. Het zijn vooral de mensen die kasbonen nog kennen van vroeger, aangevuld met koks met een passie voor goede groenten.

Foto: Pieternel van Velden