Onze eerste reis begon met die eenvoudige uitnodiging van onze bevriende kok Yassine Nassir: ‘Ga met mij mee naar Marokko, dan laat ik jullie de traditionele keuken proeven.’

Waar komt ons verlangen naar Marokko vandaan? Natuurlijk, ik kan met gemak wel 1001 antwoorden geven. Er is oneindig veel moois te vertellen over het oriëntaalse, Arabische en Berber-Afrikaanse land. Maar toch, hèt antwoord lijkt me telkens te ontglippen, al hebben we vijf reizen gemaakt om de verhalen te verzamelen waarmee we de smaakvolle, exotische en eeuwenoude Marokkaanse keuken hebben beschreven. Waarom krijgen we van dit land maar geen genoeg?

In februari 2009 lopen we met onze twee kinderen, tegen het vallen van de avond, het legendarische Jemaa el Fna-plein in Marrakech op. Onze kennismaking met Marokko is overdonderend. Het plein is een magisch schouwspel. Met buikdanseressen, slangenbezweerders, Afrikaanse Gnaou-muzikanten en dampende, fel verlichtte eetkraampjes waar ze harirasoep, kefta-spiesjes en gestoofde schapen- en geitenkoppen serveren.

A.den Doolaard schreef driekwart eeuw geleden dat hij, na zeven dagen Marrakech, nog steeds rondliep met ogen groot van verwondering. In zijn boek Door het land der lemen torens noemt hij de Jemaa el Fna en zijn volkskeuken een eeuwigdurend openluchtcircus. Alleen al over de vreemde muziek met z’n begoocheling, schrijft hij dat het de persoonlijkheid van den Europeaan vernielt, die zich met de kracht van zijn verstand tegen de wilde bekoring van dit onbegrepen leven wil verzetten. Zijn notities hadden die van mij kunnen zijn.

Eigenlijk is er niet eens zo veel veranderd sinds het bezoek van Den Doolaard. Marokko lijkt nog steeds op hoe hij het land in 1938 aantrof, inclusief de tegenstellingen. Steden en wegen zijn deels modern, maar het Noord-Afrikaanse land met zijn Oosterse soeks en keuterboeren, is evengoed pre-middeleeuws. Het ene moment ontmoeten we irritant dwingende verkopers, een ogenblik later hartverwarmende gastvrijheid. Wanneer Annelies foto's maakt, wordt ze soms kwaad bejegend. Anderen nodigen haar er juist toe uit. Een kleine fooi doet vaak wonderen, maar er zijn er ook die een grote fooi nog niet genoeg vinden.

Een eenvoudige wet hoe te laveren tussen geldklopperij en goedaardigheid ontbreekt, zelfs onze in Casablanca opgegroeide vriend Yassine ontkomt niet aan dit eeuwigdurend spel, al is hij er meer bedreven in. ‘Volg je intuïtie,’ zegt hij. ‘Wees zodra het kan goed van vertrouwen, sta open voor gastvrijheid, dan komt het goede je als vanzelf op je pad.’ Ik herken de wijsheid van zijn woorden, de werkelijkheid zoals je hem krijgt, is meestal een kwestie van hoe je tegen die werkelijkheid aankijkt.

marokkaanse zandduinen marcel van silfhout


Mijn mooiste moment beleef ik ten zuiden van M’Hamid, in de stille weidsheid tijdens een zonsondergang in de zachte, goudgele zandduinen van de Sahara. Hier, besef ik, kunnen camera noch pen tegenop. De les dat je de werkelijkheid krijgt gelijk zoals je er tegenaan kijkt, compleet met paniek, moet dan nog komen. Wanneer we een wandeltocht maken door de vruchtbare vallei bij rozenstad El Kelaa M’Gouna, een waterrijke Berber-oase vol palmen, dadels, citrusvruchten, perzikbomen en akkertjes met zomergroenten, slaat de schrik ons om het hart. We zijn Luuk en Annaïda compleet uit het oog verloren!

Wij wandelen door het groen van de vallei terwijl onze kinderen, zonder dat we dat hadden begrepen, met de tweede gids en een muilezel via een andere route door de rivier trokken. Minuten tikken weg als slopende uren. Hoe naïef en idioot kun je zijn als westerling? Als we bijna een uur verder zijn, zonder enig spoor van onze kinderen, verbijten we ons met bittere zelfverwijten tussen de kiezels van de stoïcijns doorstromende rivier. De stilte kan ons nu gestolen worden. Uiteindelijk blijkt er niets aan de hand. Onze gids Abdel Samad vindt zijn muilezel-metgezel met de kinderen, wachtend, stroomopwaarts langs de oever. Het genieten keert al gauw terug. Abdel dolt met onze kinderen terwijl wij ons in de middagzon en de halfschaduw van een olijvenboom laven aan zoete thee met salie, tijm en absint.

De tweede gids geeft ons vers geplukte sinaasappels. De groenten en kruiden die we op het land zagen, vinden we die avond in onze tajine. Annelies is één met haar camera, ik noteer de bijpassende teksten. We zijn terug in de zorgeloosheid, lichtjaren weg van de snelheid van het westerse bestaan.

Op onze zesde trip naar Marokko, maken we een reis die in ons boek Kookkaravaan niet had misstaan. Op het verlaten strand van Sidi-Ifni, ten zuiden van Agadir, speelt een kleine octopus verstoppertje in het achtergebleven zeewater tussen de kribben. Pijlsnel en gracieus zwemt hij met zijn uitgevouwen tentakels en vliezen van steen naar steen. ‘Die is echt!’ kraait Luuk, om daarna van zijn spottende zus te horen: ‘Ja, dûh, wat dacht je dan, een neppe?’ Chef-kok Yassine kijkt verlekkerd toe, maar ik gun deze kleine octopus liever het leven. Die avond genieten we wel van een gegrilde dorade die we spartelend uit een vissersboot hebben weten te bemachtigen, voorafgegaan door een plateau verse mosselen, zee-egels en venusschelpjes.

Het hoogtepunt van onze zesde reis moet dan nog komen: de honingvallei, even ten noorden van Agadir. Terwijl ik die ochtend in de lijvige biografie van A.den Doolaard, met de veelzeggende titel Dronken van het leven, lees hoe bergkloven, oases en het natuurschoon van Marokko hem en zijn vrouw in verrukking brachten, belanden we halverwege de middag zelf in het paradijs. Het woord honingvallei klinkt als een mierzoet walhalla, en toch moet deze benaming, zonder enige overdrijving, letterlijk worden genomen.

De vallei, een rotsige kloof van zeven kilometer, herbergt naast torenhoge palmen en talrijke boomsoorten, een kraakhelder, kabbelend riviertje. Op de akkers van donkerrode klei, verbouwen ze graan en groenten onder de bananen-, sinaasappel-, dadel-, olijf-, vijgen- en arganbomen. Hogerop staan bijenkorven met de cactus- en tijmhoning waar de vallei haar naam aan ontleent. Onze wandeling komt uit op een heuveltop, waar we een lounge-achtige buitensalon vinden, gemaakt van palmenstronken met een dak van bamboestokken en riet. Eronder hangen kleurrijke kalebassen. We brengen een paar heerlijke, lome uren door in de beschutting, nippend aan verse jus d’orange en gesuikerde thee met wilde tijm. Het enige geluid is dat van de stilte en bescheiden zangvogeltjes. Het valt ons op dat de jongens, die deze hemelse plek beheren, wat afwachtend zijn. Zijn we wel welkom? Is het verlegenheid? Wanneer Yassine met ze aan de praat gaat, ontdekt hij dat ze zich expres zo opstellen. ‘Ze willen niet opdringerig overkomen,’ verklaart Yassine. Annelies fotografeert deeg dat in de zelfgemaakte klei-oven wordt gelegd om er binnen een paar minuten uit te komen als heerlijk vers brood. En we krijgen amlou, een mengsel van arganolie, honing en gemalen amandelen. De smakelijke notenpasta komt, net als alles wat we deze middag eten, uit de vallei. ‘We hebben niets van buiten nodig,’ vertellen de jongens. ‘Onze vallei geeft alles wat we nodig hebben.’

Het is er ook nooit koud en sneeuw kennen ze niet. ‘Onze voorouders hebben ons verteld dat we dit te danken hebben aan de arganbomen, die zuigen de kou met hun diepe wortels de grond in.’
Wetenschappers zullen, terecht, geen genoegen nemen met deze verklaring. Den Doolaard had hier tegen het einde van zijn leven wel de juiste woorden voor: ‘We hebben tussen wonderen geleefd, maar we hebben het niet begrepen’. In zijn reisboek vind ik het beste antwoord op de vraag wat het is dat ons zo naar Marokko doet verlangen. ‘Al reizende door Marokko, dit eeuwen-oude en eeuwig jonge land, leert de Europeaan inzien hoe akelig armoedig en naakt eigenlijk de moderne techniek is, die hij in zijn eigen werelddeel werkelijk voor beschaving gehouden heeft. In Marokko leert hij dat de mens in zijn diepste hart altijd een kind blijft, hongerig naar spel; en tevens, dat de laatste, zorgvuldig verzwegen drang, die hij in zijn verbeten strijd om meer geld, meer snelheid, meer bezit, meer verdoving heeft leren verachten, het verlangen naar zorgeloosheid is en naar geluk.’ En dat geschreven in 1938. Wonderlijk.

Dit verhaal verscheen eerder in Bouillon! Voorjaar 2013, www.bouillonmagazine.nl

Fotocredits: Marcel van Silfhout