Vroege mensachtigen hoefden waarschijnlijk niet al hun vlees zelf te bejagen of te vangen. Ze verjoegen roofdieren van hun prooi of aten vleesresten van aangetroffen karkassen. Omdat vlees van dode dieren zonder koeling of garing risico's met zich meebrengt, bracht verhitting uitkomst.

Antropologen van Harvard University stelden vast dat al binnen 24 uur zoveel bacteriën op vlees groeien, dat het oneetbaar wordt. Daarom vermoeden ze dat vroege mensen al snel ontdekten dat roosteren van vlees het mogelijk maakte dat vlees wél te eten.

Mensen als vleesdieven en restverzamelaars
Door roosteren konden de vroege mensen beter aan hoogwaardige eiwitten in de vorm van vlees komen, zelfs al voordat ze wapens ontwikkelden om efficiënt mee te jagen. Nieuwe bevindingen ondersteunen de theorie dat vroege mensen veel van hun vlees verkregen door de prooien van andere roofdieren in te stelen. "Vlees dat door vroege mensachtigen van roofdieren ingepikt werd, kan een belangrijke factor zijn geweest voor een kwalitatief beter voedingspatroon", zegt de bekende Brits-Amerikaanse primatoloog Richard Wrangham die zijn hypothese over mensen als kokende dieren uitgebreid beschreef in Catching Fire.

Vuur
"We weten niet wanneer onze voorouders voor het eerst gingen koken", zegt Wrangham in de Daily Mail. Wrangham leidt het nieuwe onderzoek waarin zijn team wil achterhalen hoe waarschijnlijk de mens als niet-kokende aaseter heeft kunnen overleven.

"Koken vergroot de effectieve energetische waarde van vlees en moderne mensachtigen geven spontaan de voorkeur aan gegaard boven rauw vlees. Mensachtigen die hun 'aas' bereidden, kunnen zo hun energieniveau verhoogd hebben. [..] Onze resultaten laten zien dat vroege mensachtigen met het eten van aas gevaarlijk hoge doses aan bacteriën binnengekregen zouden hebben. Koken zou het risico op een levensgevaarlijke besmetting met vleesbacteriën sterk verminderd hebben."

Volgens de wetenschappers wisten vroege mensachtigen zo'n 400.000 jaar geleden al met vuur om te gaan. Mogelijk konden ze dat nog veel eerder al.

Voedselveiligheid
Wrangham en zijn team testten in de praktijk uit hoe het zat met de voedselveiligheid van vers (gejaagd) dan wel 'gevonden' vlees. Ze gebruikten het karkas van een wild zwijn om de bacteriegroei te meten. Na 12 uur namen de aantallen voedselvergiftiging veroorzakende bacteriën zoals E.coli en Staphylococcus dramatisch toe. Na 24 uur hadden de bacteriën op het vlees gevaarlijke niveaus bereikt. Maar als ze het vlees op hete kolen legden - de meest eenvoudige manier om het te koken - namen de bacterieniveaus met 88% af.

'Jagen versus aaseten'
Wrangham stelt dat er groeiend bewijs is dat vroege mensachtigen ieder stukje vlees dat ze konden bemachtigen, wilden benutten en dat het koken van vlees daaruit voortgekomen is. "Het debat rond jagen versus aaseten is gebaseerd op een scherpe scheidslijn tussen twee gedragingen die in werkelijkheid samen een relatief vloeiende en gemakkelijk aanpasbare strategie om vlees te kunnen eten vormen. [..] De eerste mensachtigen zouden, net als moderne jagers-verzamelaars en chimpansees, een probleem gehad hebben met de pathogenen op rauw vlees van aas. Hoe ze dat probleem oplosten is een belangrijke vraag."

Fotocredits: 'Fire', Ervins Strauhmanis