Een slager in Purmerend. Rijmpje boven de ingang van zijn winkel. Vreemd dat een geweten pur sang al genoeg is.
Mannen scharrelen. Vrouwen niet (misschien verandert inmiddels, maar ik hoor nooit over de scharrel van Petra - zij heeft een vrijer).
Louche handelslieden zijn 'scharrelaars'. Kippen scharrelen en worden premiumkip als scharrelkip(omnivoor, klopt dus). Maar hun product heet ook zo: scharrelei.
Je koopt biologisch rundvlees bij de scharrelslager, maar we noemen het geen 'scharrelrund' (inderdaad, geen omnivoor). Je koopt er wel vlees van een scharrelvarken (wél een omnivoor).
Opeens bedenk ik: zou een scharrelslager eigenlijk een eerherstel zijn van de varkensslager: de charcutier?
Dan liggen onze taalonderbewusten als Vlamingen en Hollanders toch weer heel dichtbij elkaar.
Hé, gewoon in Van Dale:
"Scharrelen (scharrelde, h.gescharreld), itteratief van scharren [ik zei dus scharten, met mijn achtergrond)
...
7. losse, niet-serieuze verkering hebben: 'met wie scharrel jij tegenwoordig?'
O ja, mijn versie (12de druk) vermeldt ook 'scharrelslager'.