In de landbouwbegroting 2022 worden weliswaar miljarden uitgetrokken voor het uitkopen van veebedrijven en voor steunmaatregelen in een poging uitstoot van stikstof en broeikasgassen terug te dringen, maar de aanpak is niet integraal. Veehouders die duurzaam én diervriendelijk willen produceren verzanden nu al in frustrerende bureaucratie en dat lijkt er niet beter op te worden. Het is tijd voor integraal beleid dat uitgaat van ecologische, economische én sociale verduurzaming.

Niet integraal en duidelijk
In zijn Verkenning Naar Duurzame toekomstperspectieven voor de landbouw (mei 2021) schrijft de SER:

  • Een integrale benadering is noodzakelijk om te voorkomen dat er steeds op een enkel vraagstuk geoptimaliseerd wordt. Daardoor zou namelijk onnodig veel geld moeten worden ingezet voor een uitkomst die niet houdbaar is en die maar weinigen zal bevallen.

  • Natuurlijk moet de uitstoot van stikstof en broeikasgassen uit de veehouderij omlaag. Maar de aanpak tot nu toe en de Landbouwbegroting voor 2022 zijn niet integraal. Als er dan onbedoelde bijeffecten optreden, bijvoorbeeld op dierenwelzijn, moeten die achteraf weer gecorrigeerd worden. Van de terechte roep van veehouders om duidelijkheid voor langere tijd en minder regels komt zo weinig terecht.

    In haar kringloopvisie en in andere milieubeleidsstukken schrijft minister Schouten dat het dierenwelzijn zal worden meegewogen. Maar in de praktijk zie je hier weinig van
    In haar kringloopvisie en in andere milieubeleidsstukken schrijft minister Schouten dat het dierenwelzijn zal worden meegewogen. Maar in de praktijk zie je hier weinig van. Denk aan de veevoermaatregel die de minister vorig jaar probeerde in te voeren, maar die ze mede vanwege de waarschuwingen van veehouders, dierenartsen en de Dierenbescherming voor benadeling van het dierenwelzijn op het laatste moment toch terugtrok. Een ander voorbeeld: in de beoordelingscommissie van het door LNV ingestelde Omschakelfonds om de landbouw te verduurzamen zit geen dierenwelzijnsexpert, terwijl bevorderen van het dierenwelzijn toch één van de doelen van dit fonds is.

    Menig veehouder ziet zijn aanvraag voor de subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (SBV) afgewezen worden, omdat hij weliswaar een brongerichte maatregel in zijn stal wil realiseren ter voorkoming van ammoniak en stikstof, maar de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) de reductie te laag acht, of bijvoorbeeld vindt dat er meer aan broeikasgassenreductie gedaan moet worden. Op die manier worden bedrijven benadeeld die aan alle aspecten van duurzaamheid werken, en zich niet enkel richten op een zo hoog mogelijke reductie van emissies. Terwijl juist dit vaak de bedrijven zijn die bij de integraal duurzame landbouw passen die ook de overheid zegt te willen realiseren.

    Geef de veehouder een emissiedoel en laat het aan hem zelf over hoe hij dit realiseert via voeding, fokkerij, staltechniek en omvang van zijn veestape
    Schijnwerkelijkheid
    Gevolg is dat de meeste veehouders bij ver- en nieuwbouw toch maar een luchtwasser bouwen. Dat, terwijl er toch grote overeenstemming bestaat dat we van deze end-of-pipe-techniek over moeten op brongerichte maatregelen. Een luchtwasser vermindert weliswaar de uitstoot naar de omgeving, maar in de stal blijft de lucht even ongezond voor de dieren en hun verzorgers. En luchtwassers vormen ook nog eens een risico voor snelle verspreiding van brand (N.B. terwijl tegengaan van stalbranden ook een voorwaarde is bij de jongste steunregelingen).

    Er is nog iets mis met betrekking tot luchtwassers en bijvoorbeeld emissiearme-vloeren. Voor toelating van dergelijke technieken moeten ze een jaar lang op vier veehouderijbedrijven getoetst worden. Op basis daarvan krijgen ze een zogeheten RAV-code die aangeeft hoeveel ammoniak ze reduceren. Maar in de praktijk wordt die reductie vaak niet gehaald. Dit komt o.a. door verschillen in stallen, weersomstandigheden, veevoer, fokkerijlijnen en verschillen in bediening en onderhoud. Zo kan het gebeuren dat een luchtwasser met een RAV-code van 85% reductie in werkelijkheid nauwelijks 60% reductie realiseert. De gemeente gaat bij de vergunningverlening uit van die 85%, maar dat kan dus in de praktijk een papieren schijnwerkelijkheid zijn. In het milieubeleid voor de veehouderij wordt dus niet alleen onvoldoende rekening gehouden met andere duurzaamheidsaspecten zoals het dierenwelzijn, ook is het maar de vraag of de gestelde milieudoelen in de praktijk wel gehaald worden.

    Er ligt een advies van de Taskforce versnelling innovatieproces stalsystemen (19 november 2020) om de veehouder geen emissiereductietechnieken meer voor te schrijven, maar een emissiedoel te geven en het aan hem zelf over te laten hoe hij dit realiseert via voeding, fokkerij, staltechniek en omvang van zijn veestapel. Dat is hoe het ook in andere bedrijfstakken gaat. Dit vergt dat er een systeem komt van monitoren en zo nodig bijsturen van de aanpak van emissies. Een dergelijk systeem zou de huidige papieren schijnwerkelijkheid van RAV-codes weghalen.

    Een dergelijk systeem garandeert nog niet dat naast emissies ook rekening gehouden wordt met andere duurzaamheidsaspecten. De Taskforce stelt dan ook terecht voor dat er meervoudige adviescommissies moeten komen die niet alleen naar milieu kijken, maar ook naar dierenwelzijn en het verdienmodel voor de veehouder.

    Win-win-win oplossingen
    Kortom, er zou veel meer werk gemaakt moeten worden van de integraliteit van het veehouderijbeleid, zodat er gekozen kan worden voor win-win-win-oplossingen voor mens, milieu én dier. In de op Prinsjesdag gepresenteerde Landbouwbegroting zien we dat nog niet of nauwelijks terug. Het is aan Kabinet en Tweede Kamer om dit bij te stellen.
    Dit artikel afdrukken