Met behulp van de volgende uitgangspunten kunnen we een ander landbouw- en mestbeleid formuleren:
  1. Planten moeten met organische meststoffen gevoed worden, dus niet met kunstmest, of met gemineraliseerde zouten uit dierlijke mest of compost;

  2. De dieren moeten voer krijgen met een goede koolstof – stikstofverhouding, dus meer structuurrijk voer en minder eiwithoudend voer;

  3. De import van veevoer moet afgebouwd worden. De dieren moeten gevoerd worden met gras en Nederlands ruwvoer, aangevuld met resten uit de voedingsindustrie, of met de GFTstroom1;

  4. De nutriënten in de mest en het plantenafval moeten vermengd worden met aarde en/of gesteentemelen om de verliezen te stoppen. Ook andere methoden om de kwaliteit te verbeteren zijn uiteraard toegestaan. Verhitting van de compost moet zo veel mogelijk vermeden worden (dus in plaats daarvan koude compostering: 12 – 35 Graden C);

  5. Sporenelementen moeten toegevoegd worden uit zeemineralen of gesteentemelen.

In de toekomst zal een belangrijke subcategorie van de organische meststoffen moeten bestaan uit humane fecaliën en urine
Conclusies voor landbouwbeleid
Op basis van de drie artikelen die eerder op Foodlog zijn geplaatst, kunnen we voor de Nederlandse landbouw de volgende conclusies trekken:
  1. De verliezen aan stikstof, koolstof, fosfor en zwavel kunnen fors beperkt worden door in de stallen de vluchtige verbindingen te binden aan aarde of vulkanisch gesteentemeel2. Het beste resultaat wordt verkregen door gesteentemeel niet achteraf bij het uitrijden aan de drijfmest toe te voegen zoals nu gebeurt, maar dagelijks tijdens de stalperiode. In potstallen kan bovendien een ondergrond aangebracht worden van gedroogde slootbagger, waardoor het vocht met de nutriënten, dat door de potstalmestlaag zakt, ook opgevangen wordt en de potstal droger blijft. Ook in kippen- en varkensstallen kan op de vloeren gedroogde modder of vulkanisch gesteentemeel neergelegd worden. Hierdoor verbetert het stalklimaat aanzienlijk. Een belangrijke basisvoorwaarde is dat de dieren eiwitarm gevoerd worden. Dat scheelt ook in de portemonnee. Plantenresten en keukenafval moeten omgezet worden via koude compostering, met eventueel een heel korte warme fase.

  2. De binding van de nutriënten uit de mest en de compost aan aarde heeft tot gevolg dat er veel minder vervliegt, maar ook veel minder uitspoelt (RIVM metingen, 2018). Bijgevolg is er netto veel minder mest nodig voor een hectare weide- of landbouwgrond. Een tweede effect is dat de gewassen nu over twee veilige stikstofbronnen kunnen beschikken: organische stikstof uit de met aarde en gesteentemeel verrijkte mest of compost, en stikstof uit de lucht. We weten immers dat alle planten, dus niet alleen de vlinderbloemigen, luchtstikstof kunnen opnemen, mits er niet te veel ammonium en nitraat in de bodem zit. Beiden remmen de luchtstikstofassimilatie. En dat geldt op een vergelijkbare wijze ook voor de opname van fosfor. Als er geen superfosfaat gestrooid wordt, of fosfaat uit mineraliserende drijfmest vrijkomt, kunnen de mycorrhizaschimmels het in de bodem aanwezige fosfor vrijmaken voor de gewassen. Om de nutriënten op te kunnen nemen uit organische verbindingen en uit bindingen aan bodemdeeltjes of huminezuur, hebben de planten hun bodemsymbionten hard nodig. En die kunnen alleen hun werk doen als alle noodzakelijke sporenelementen aanwezig zijn. Voor dat laatste zijn vulkanische gesteentemelen nodig en/of zeemineralen. Nog anders gezegd: de bodembiologie moet eerst hersteld worden. Hetzelfde geldt ook voor de symbionten op de stengels en de bladeren. We kunnen vaststellen dat nutriënten in zoutvorm dodelijk zijn voor de bodem- en bladsymbionten, tenzij de zouten zijn gebonden aan aarde of humus.

  3. Door alle zouten en de bijbehorende emissies fors te verminderen kan de biodiversiteit hersteld worden:
    • De biodiversiteit in de bodem;

    • De biodiversiteit in het grasland;

    • Er komt ook ruimte voor biodiversiteit in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt. Zowel in de vorm van mengsels van groenbemesters die ingezaaid worden als nateelt, als in de vorm van tussengewassen, zoals erwten tussen de aardappels, op de ruggen. Hier liggen nog enorme kansen.
      Voor de akkerbouw en vollegrondsgroententeelt is het dan ook de uitdaging om het land zo veel mogelijk bedekt te laten. Hier zijn al praktische ervaringen mee (regeneratieve landbouw; bedekte teelten).
      Zo komen de insecten3 weer terug en daarmee ook de vogels;

    • De biodiversiteit in de natuurgebieden kan hersteld worden doordat de emissies vanuit de landbouw worden stopgezet, zowel via de lucht als via het oppervlaktewater, door eiwitarm te voeren en aarde/lavameel toe te voegen, of zeemineralen in te zetten;

    • De biodiversiteit kan fors profiteren van een sterke reductie van het bestrijdingsmiddelengebruik. Doordat de planten niet langer met anorganische zouten gevoed worden, maar met organisch gebonden nutriënten, wordt ook hun natuurlijke weerstand hersteld, en zijn er vrijwel geen bestrijdingsmiddelen meer nodig;

    • Tot slot kan de biodiversiteit vergroot worden door langs akkers en weiden eenjarige of meerjarige bloemen, kruiden, struiken en bomen te planten.

Kortom, de uitdaging is om niet langer met zouten, maar met organische verbindingen de planten te voeden. Dat betreft niet alleen de anionen (zwavel; stikstof; fosfor; silicium; koolstof etc.), maar ook de kationen (natrium; magnesium; calcium, kalium, fosfor4; stikstof, silicium; koolstof etc.).
Een matige bemesting van de natuurgebieden moeten we ook overwegen en uitproberen
Zo herstellen we de biologie in de landbouw en wordt de biologie in de natuurgebieden niet langer verstoord. Een matige bemesting van de natuurgebieden moeten we ook overwegen en uitproberen. Gesteentemelen en zeezout zijn hiervoor uitermate geschikt. Extreme verarming leidt tot soortenarmoede en grote kwetsbaarheid. Je houdt hooguit wat unieke soorten over – de overlevers van extreme omstandigheden.

Sojagebruik afbouwen
Met deze uitgangspunten in het achterhoofd kunnen en moeten we ook de import van soja afbouwen. Hiervoor zijn de volgende argumenten van belang:
  • We moeten stoppen met de verdere vernietiging van het tropisch regenwoud;

  • Soja-import impliceert ook dat we te veel stikstof, fosfor, zwavel, koolstof etc. van elders importeren. Daar verarmt het de grond en hier verrijkt het de grond bovenmatig;

  • Met soja importeren we ook genetisch gemodificeerde zaden, glyfosaat en andere bestrijdingsmiddelen – middelen die hier vaak niet eens toegelaten zijn;

  • De beschikbare landbouwgrond in Brazilië moet geregenereerd worden en het voedsel dat dan geproduceerd kan worden is noodzakelijk voor een goede voeding van de Braziliaanse bevolking. Exportlandbouw moet, net als elders, zo veel mogelijk afgebouwd worden;

  • Sojaschroot draagt in belangrijke mate bij aan te veel eiwit in het veevoer, waardoor de dieren allemaal ziek worden. De bovengrens ligt bij 13,5 % eiwit in het voer (Schmack en resp. van Bruchem). ‘Wageningen’ adviseert 17 tot 21 %, en voor hoogproductieve dieren zelfs nog meer.

Zowel met voedingsmiddelen als met mest en plantaardig afval moeten we zo min mogelijk slepen. Alleen al om die reden is productie voor de eigen regio een verstandig vertrekpunt. Datzelfde geldt voor de aanwending van reststoffen uit de voedselindustrie (bierbostel; bietenpulp; aardappelresten; fruitresten; wei; etc).

Maar niet alle levensmiddelen kunnen we in de eigen regio telen. Bananen, rijst en koffie vragen een (sub)tropisch klimaat. En ook broodtarwe kunnen we slechts ten dele hier telen. Een deel van de broodtarwe kunnen we in mooie zomers wel zelf telen, maar de rest komt uit Noord-Frankrijk en Zuid-Duitsland. Dus zou er ook een stroom nutriënten uit de dichtbevolkte gebieden naar deze regio’s moeten gaan.

Imke de Boer-model
In de toekomst zal een belangrijke subcategorie van de organische meststoffen moeten bestaan uit humane fecaliën en urine. En daarnaast een stroom die afkomstig is van varkens- en kippenbedrijven waarvan de dieren gevoed zijn op restafval dat niet meer voor humane consumptie geschikt is. Dit alles volgens het Imke de Boer-model5.

Uit het oogpunt van dierenwelzijn moeten niet alleen de koeien, maar ook de kippen en varkens een deel van de tijd buiten lopen, en gehuisvest zijn op een manier die recht doet aan hun aard. Industriële dierhouderij, waarbij het dier niet meer is dan een kleinbehuisde voermachine, is niet langer te verdedigen. Er is ruimte nodig voor deze dieren. Gezonde dieren moeten buiten kunnen lopen. De grote vraag is natuurlijk wat precies de implicaties zijn van deze uitgangspunten.

Groenten- fruit- en tuinafval moeten van een goede kwaliteit zijn en schoon aangeleverd worden
Een paar zaken moeten we hierbij in het achterhoofd houden:
  • Diervriendelijke dierhouderij mag geen overlast voor de mensen in de omgeving vormen. Mest- en andere geuremissies hebben we met voer dat eiwitarm, en ook voor het overige hoogwaardig is, en door het gebruik van aarde in de nabije toekomst voor een belangrijk deel overwonnen. Maar fijnstof wellicht niet. Hiervoor geldt: meten is weten. Fijnstof is niet alleen schadelijk omdat het fijn is, maar ook omdat het een drager vormt voor schadelijke microben en stikstofverbindingen. Maar die gingen we terugdringen door de dieren hoogwaardig voer te geven.

  • Zoveel mogelijk gesloten bedrijfskringlopen zijn het gemakkelijkst en het veiligst te organiseren op één bedrijf, tenzij de eigenaar zich crimineel gedraagt. Voorbeelden daarvan zijn fraude met mest, of het bijmengen van gevaarlijk afval zoals bij biovergisters. De voordelen van specialisatie zijn in principe goed te combineren met gesloten bedrijfskringlopen door samenwerking tussen akkerbouwers en dierenhouders. Daar zijn al voorbeelden van. Of wellicht nog gemakkelijker door meerdere specialisaties binnen één bedrijf.
  • Als varkens of kippen buiten lopen is het verstandig om deze
  • grond bij toerbeurt te gebruiken voor plantaardige teelten. Zo wordt overbemesting voorkomen, en krijgen de dieren regelmatig weer schone grond. Vee dus als onderdeel van je rotatie.
  • Grote steden zijn om meerdere redenen nadelig. Hoe groter een stad, hoe zwaarder en duurder de verkeersinfrastructuur, en hoe kwetsbaarder de sociale cohesie. En om het platteland leefbaar te houden moeten op de eerste plaats de voorzieningen weer op een goed niveau gebracht worden, en moet de landbouw zelf als een van de dragers van het platteland weer levensvatbaar worden. Een levenskrachtig platteland met dorpen met goede basisvoorzieningen, en met middelgrote steden voor de wat luxere voorzieningen moet de huidige leegloop van het platteland, en de overbevolking van de megasteden een halt toeroepen. Lokale voedselproductie en -verwerking, evenals de productie van plantaardige en dierlijke grondstoffen voor kleding, gebruiksvoorwerpen en bouwmaterialen, alsook van geneeskrachtige kruiden, vormen een belangrijk fundament voor een hernieuwde leefbaarheid. En levert nieuwe werkgelegenheid op.

  • Groenten- fruit- en tuinafval moeten van een goede kwaliteit zijn en schoon aangeleverd worden. Mensen moeten weten dat het in hun eigen belang is om deze grondstoffen brandschoon aan te leveren. Dat geldt ook voor ander groen afval: plantsoenenafval; snoeiafval; of plantenresten uit de sloten. De GFTstroom en de groenstroom zijn nu om twee redenen zeer problematisch: het basismateriaal, inclusief bestrijdingsmiddelenresiduen, wordt niet schoon aangeleverd (glas; restafval; zwerfvuil; plastic bind-draad), en dit materiaal wordt nu ook niet correct verwerkt. Bij het composteren volgen de verwerkende bedrijven nog altijd het warme procedé. Daardoor treden hierbij enorme verliezen van koolstof en van stikstof, zwavel en fosfor op. Door deze stromen lokaal te verwerken zonder het te verwarmen, of hooguit een heel korte warme fase in te lassen alvorens het koud te composteren, kunnen deze verliezen geminimaliseerd worden.

De huidige tweedeling, met zijn ingebouwde minachting voor mensen die het eenvoudige handwerk doen, zal fundamenteel moeten worden afgebouwd. En dat is vooral een cultureel proces
Inclusieve samenleving herstellen
Dat alles maakt een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk, alsook een grote betrokkenheid van alle bewoners bij de productie en verwerking van voedsel en van reststromen. Dat kan alleen als we de inclusieve samenleving herstellen. De huidige tweedeling, met zijn ingebouwde minachting voor mensen die het eenvoudige handwerk doen, zal fundamenteel moeten worden afgebouwd. En dat is vooral een cultureel proces. Alle mensen met hogere inkomens profiteren van het werk van de mensen onderin het loongebouw. Met name van de flexwerkers en de schijnzelfstandigen. Ook in de land- en tuinbouw is dit een wijdverbreid fenomeen. Daar hoor je de FDF dan weer nooit over.

Officieel mag de slavernij dan al meer dan anderhalve eeuw geleden afgeschaft zijn, feitelijk is het nog steeds de kurk waarop onze maatschappijen draaien. Het vraagstuk van de landbouw is geen geïsoleerd probleem, maar is ingebed in het hele stelsel van maatschappelijke ongelijkheid waarin we allemaal een plek hebben - hogerop of lagerop - met vaak de bijbehorende opvattingen. Het wantrouwen van een steeds groter deel van de bevolking jegens de elites heeft hier zijn oorsprong. De verrijking aan de top heeft zijn keerzijde in de verarming van steeds meer mensen onderin de samenleving. En die laten zich ook nog eens gemakkelijk tegen elkaar uitspelen.

Elke oplossing die de maatschappelijke tweedeling ongemoeid laat is bij voorbaat gedoemd te mislukken.

Laten we de tegengestelde belangen in de land- en tuinbouw heel concreet benoemen. Ik gebruik daarbij de tweedeling tussen industriële of fabrieksmatige landbouw versus kwaliteitslandbouw. Kwaliteitslandouw moet ik wat gedetailleerder omschrijven, omdat we die nu grotendeels zijn kwijtgeraakt.

Industriële landbouw is verkeerde spoor
Kwaliteitslandbouw is die landbouw die de natuurlijke processen rond plantengroei, dierhouderij en humane voeding centraal stelt en als een noodzakelijke basis beschouwt. Groenten, aardappelen, gras, granen, bieten, noten en fruit etc. moeten weer in balans zijn (vooral niet te veel kalium, en meer calcium, silicium, magnesium en natrium). Ze moeten weinig tot geen NPN (ammonium, nitraat, nitriet e.d.) en NPS (o.a. waterstofsulfide) bevatten, en qua sporenelementen ook weer op niveau zijn. En dat geldt dan natuurlijk ook voor de van de plantengroei afgeleide producten – zuivel, eieren, vlees en vis; paddenstoelen. Met mijn analyse van de weeffouten in de moderne plantenvoeding – de bemesting met zouten -, en van de instandhouding van de bijgevolg zieke gewassen, dieren en mensen met behulp van bestrijdingsmiddelen, antibiotica en andere geneesmiddelen, heb ik aangetoond dat we met de industriële landbouw op het verkeerde spoor zitten.

Het volgende voorbeeld van de teruggelopen melkkwaliteit maakt dit ook concreet:
Teruggang van de melkkwaliteit

Agrifirm, Sprayfo en het Vlaamse ministerie van landbouw adviseren om de kalveren kunstmelk te geven. De koemelk achten zij niet langer geschikt om de kalveren mee te voeren.

Het onderstaande overzicht is gebaseerd op data van Friesland Campina, aangevuld met data van Sprayfo en het Vlaamse ministerie van landbouw.
Tabel Anton Nigten

Over de hoogte van het vitamine K2 gehalte vermelden alle drie de organisaties niets. Dankzij het onderzoek van Weston Price en Masterjohn weten we dat de moderne koemelk veel te lage gehaltes vitamine K2 bevat. Het belang van voldoende vitamine K2 voor onze gezondheid is zeer groot (Masterjohn, 2008). Weston Price stelde al vast dat de hoeveelheid vitamine K2 in roomboter met een factor 50 varieert.

Ook de kwaliteit van de vetten, de eiwitten, en van de zwavelverbindingen, de betekenis van een hoog ureumgetal en de aanwezigheid van nitraat in de melk is in deze tabel nog niet besproken.

Een hoog ureumgetal wijst erop dat de koeien in kwestie overbelast zijn met eiwitten en/of anorganische stikstofverbindingen in het voer: nitraat, nitriet, stikstofmonoxide en ammonia (Schmack, 2020 en Swerczek, 2018).

De hoeveelheid nitraat in de melk kan met een factor zestig variëren (van 20 microgram tot 1240 microgram, (Nele, 2006)). Ik vermoed dat het nitraat in de melk de belangrijkste voedingsbron is voor de mastitisbacteriën.

Melk kan weinig of juist veel omega 3 vetzuren bevatten. Deze vetzuren werken ontstekingsremmend. De huidige kwaliteit van de eiwitten in de melk is mij niet bekend. De zwavelkwaliteit wordt bij mijn weten nooit gemeten, evenmin als het nitraatgehalte.


Voor de industriële melk die vandaag de dag geproduceerd wordt, zijn de lage gehaltes aan vitamines en sporenelementen en de eenzijdige vetkwaliteit blijkbaar geen probleem, zolang het celgetal niet te hoog is, en de melk van koeien met mastitis gedurende de antibioticabehandeling maar apart gehouden wordt.

Melk als basale grondstof
En dat is vanuit het industriële model bezien ook correct. De belangrijkste rol die melk vervult is dat het een grondstof is die maximaal uitgenut moet kunnen worden. Alle waardevolle bestanddelen worden eruit gehaald en doorverkocht als hoogwaardige grondstof voor andere industrieën - de farmaceutische industrie, de broodfabrieken, de producenten van babyvoeding en van kunstmelk voor kalveren, etc.

Het verhaal gaat dat de waardevolle ingrediënten uit de melk vervangen worden door goedkope grondstoffen van elders zodat het pak melk in de supermarkt toch nog enigszins op melk lijkt. Zo zou caseïne vervangen worden door calciumcarbonaat en vetten door palmoliebestanddelen. Wekelijks rijden er vrachtwagens met palmolie naar de melkfabrieken, zo is mij verzekerd. Vet is vet en kalk is kalk, zo zou je hun visie kunnen samenvatten. En waarschijnlijk is dit slechts het topje van de ijsberg. Ook de fysische behandelingen – pasteurisatie en homogenisering – doen de melkkwaliteit geen goed. Pottenger stelde vast dat katten gezond bleven op rauwe melk, maar dat hun gezondheid hard achteruit ging op gepasteuriseerde en gesteriliseerde melk (Pottenger 2009).

We zien nu dat een deel van de boeren in de negatieve modus blijft zitten: ‘er is geen stikstofprobleem, en de overheid is niet te vertrouwen. Ze willen de boeren weg hebben’. Een begrijpelijke modus, maar niet echt handig
Kwaliteitsmelk
Kwaliteitsmelk daarentegen moet weer de bestanddelen bevatten die melk behoort te bevatten. Zuiver gezegd: alles wat het jonge kalf nodig heeft om gezond op te groeien. Het is dan ook geen toeval dat met de huidige melk en het huidige voer de gemiddelde kalversterfte jaar op jaar stijgt en op een aantal bedrijven al op meer dan 20 % zit, met toppers van 25%. Er zijn echter ook bedrijven met 4 % kalversterfte7 en het gemiddelde zit nu rond de 13 %. Dit gemiddelde stijgt al jaren.

Interessant is dat de stoffen en verbindingen die mensen tekort komen, ook sterk verlaagd zijn in de industriële melk van hierboven, zoals magnesium, selenium, zink, koper, vitamine A, B, E, C, K2 en D en de omega 3 vetzuren. Niet toevallig precies de stoffen die kanker in hoge mate kunnen voorkómen, evenals diabetes, osteoporose en hartfalen.

Nog anders gezegd. Door weer hoogwaardige melk te produceren kan deze melk bijdragen aan het herstel van de humane gezondheid. En dat geldt natuurlijk ook voor andere dierlijke en plantaardige producten.

Industriële melk daarentegen moet een goedkoop bulkproduct zijn, waarmee je eindeloos mag knutselen om het maximaal uit te nutten. De melkveehouders staan dan ook jaar in jaar uit onder druk om steeds meer én goedkoper te produceren. Dat is het verdienmodel voor de zuivelbulkindustrie: verrijking van de industrie, en verarming van de boeren.

Voor kwaliteitsmelk moeten we anders te werk gaan dan voor bulkmelk. Er moet ook een iets hogere prijs voor gegeven worden. Daar staat tegenover dat bij de productie van kwaliteitsmelk een heleboel kosten afwezig zijn: die van kunstmest, dierenartsen, krachtvoer, emissies, uitspoeling, diergeneesmiddelen, biodiversiteitsverlies, koolstofverlies e.d. Daarom moeten we dus een nieuw verdienmodel ontwikkelen. Bij bulkmelk wordt een flink deel van de kosten geëxternaliseerd. Als een eerlijke rekening zou worden opgemaakt, dan is de kwaliteitsmelk waarschijnlijk nu al een stuk goedkoper.

Belang bij bulkmelk
Het voorbeeld van bulkmelk versus kwaliteitsmelk kan ons ook helpen om het stikstofconflict scherper te duiden. Laten we het eens omgekeerd benaderen: wie heeft er geen belang bij kwaliteitsmelk, maar bij bulkmelk?
  • De melkindustrie: Friesland Campina; Arla; A-ware; Unilever; DOC kaas; etc.
  • De veevoerindustrie: Agrifirm; Forfarmers; de Heus8; etc.
  • De vleesindustrie9: VION; van Drie; Gosschalk; van Loon10; etc.
  • De slachterij-afvalverwerkers (voor ZLTO is dit de belangrijkste inkomstenbron).
  • De kunstmestindustrie: Yara, Sluiskil; Amfer (Amsterdam fertilizers); OCI nitrogen in Geleen; Rosier, in Sas van Gent11.
  • Stallenbouwers; melkmachineproducenten.
  • Graszaadleveranciers.
  • De bestrijdingsmiddelenindustrie: Bayer; BASF; Syngenta.
  • De Rabobank en andere agrofinanciers.
  • En alle partijen die in de slipstream van deze industrieën hun boterham verdienen: LTO, de voeradviseurs, het ministerie van Landbouw, de landbouwonderzoeksdepartementen in Wageningen, de waterschappen12, de haven van Rotterdam (soja-import en doorvoer, zuivel- en vleesexport).

Zo wordt ook duidelijk waarom alle landbouw die hier niet in past niet op serieuze steun van deze partijen hoeft te rekenen.
  • De biologische en biologisch-dynamische landbouw.
  • Natuurinclusieve landbouw.
  • Regeneratieve landbouw.
  • Zorgzame landbouw (caring farmers).
  • Slachterijen die diervriendelijk slachten.
  • Kippen- en varkenshouders die de leefomgeving van de dieren proberen te optimaliseren.

De natuurterrein-beherende organisaties nemen hier een speciale positie in. Daar kom ik zo op.

Tegenwerking door overheden
We zien nu dat een deel van de boeren in de negatieve modus blijft zitten: ‘er is geen stikstofprobleem, en de overheid is niet te vertrouwen. Ze willen de boeren weg hebben’. Een begrijpelijke modus, maar niet echt handig, want er is wel degelijk een stikstofprobleem. Andere boeren erkennen het stikstofprobleem en zoeken naar oplossingen, maar ondervinden daarbij weinig steun van de overheid en van Wageningen. Soms zelfs regelrechte tegenwerking.

Onlangs probeerde de intensieve sector bij monde van AgriNL om een doorbraak te realiseren. Volgens de Gelderlander zou AgriNL 30 % = 603.301 ha op willen geven van de in totaal 1.820.000 ha boerenland. Het gaat dan om grond die vrijkomt doordat veel boeren toch al stoppen, omdat ze geen bedrijfsopvolger hebben. Een klein deel daarvan gaat in dit plan naar de woningbouw (20.000 ha voor meer dan 1 miljoen woningen). En een groot deel van die vrijkomende 603.301 ha, namelijk de 583.301 ha die overblijft als 20.000 ha naar woningbouw gaat, gaat weer naar ‘landbouw én natuur’ (= verder niet gespecificeerd). En dan kunnen de overblijvende boeren op de rest vooruit met de intensieve landbouw: bulk blijven produceren. Maar dan geven ze dus helemaal geen 30 % op. Het lijkt eerder op wisselgeld. Al met al een heel onduidelijk voorstel. Tenzij de Gelderlander meer weet dan wij weten.

Zo, iedereen tevreden, moeten ze gedacht hebben. Maar weer hadden ze buiten FDF gerekend. En die hadden natuurlijk een punt. De spelers uit de intensieve sector gaan niet over de grond die van de boeren is. En het lost natuurlijk niets wezenlijks op, want op die intensieve hectares blijven de bedrijven stikstof e.d. emitteren. En per hectare misschien wel meer als je het nog verder intensiveert.

De terreinbeherende organisaties zijn gek genoeg ook partner in het spel van de intensieve landbouw
Boeren buitenspel plaatsen
Ook op andere manieren proberen overheden de boeren buitenspel te plaatsen. Bijvoorbeeld in Noord-Brabant waar de provincie de boeren zo ver wil krijgen dat ze hun grondeigendom omzetten in een 26-jarige pacht. Gelukkig zijn de meeste boeren niet achterlijk. Want na 26 jaar zijn ze de feitelijke zeggenschap over hun grond kwijt. En wellicht zelfs geen boer meer.
De terreinbeherende organisaties zijn gek genoeg ook partner in het spel van de intensieve landbouw. Laten we het zo zeggen: ze hebben geen belang bij een landbouw die niet langer de schadelijke stikstof- fosfor en zwavelverbindingen uitstoot en niet langer onnodig veel CO2 en methaan produceert. Ze hebben belang bij een echte intensieve landbouw. Die kunnen ze namelijk in hun natuurwurggreep houden. Hun belang is niet de natuur beschermen, hoewel ze dat natuurlijk wel met de lippen belijden, en ook wel een beetje proberen te doen. Dat moeten ze ook wel, anders zou hun achterban het niet meer pikken. Maar juist de intensieve landbouw is een belangrijke partij voor hen. Die kunnen ze steeds weer verantwoordelijk houden voor schadelijke emissies, en daarmee kunnen ze het gedeeltelijk mislukken van hun eigen beleid in de schoenen van de landbouw schuiven. En zo kunnen ze steeds grotere landoppervlakten opeisen, zogenaamd om de natuur te beschermen. Maar feitelijk om groter te worden en zo meer macht in het landelijk gebied uit te kunnen oefenen. Voor beide partijen is functiescheiding de crux van hun bestaan. En voor beiden is natuur die beschermd en verrijkt wordt door de boeren zelf middels functieverweving een gruwel. Het belemmert de productie van goedkope bulkproducten en het maakt het bestaan van afzonderlijke natuurbeschermers minder relevant.

Functiescheiding en verdere intensivering, tegenover functieverweving en kwaliteitsproductie
Deze schets helpt om heldere keuzes te maken waar het het landbouwbeleid betreft. Willen we kwaliteitsproductie of bulkproductie? Willen we de natuur terug in het landbouwbedrijf, of willen we de terreinbeheerders te vriend houden? Het laatste is geen enkele garantie dat we de natuur beschermen, want het houdt de intensieve industriële landbouw in stand, zodat de kwaliteit van de natuur in de natuurgebieden nog steeds ernstig te lijden heeft onder de emissies van (kunst)mest en bestrijdingsmiddelen.

Oppervlakkig bezien heeft kwaliteitsproductie en functieverweving alles mee. Door in te zetten op het voortbrengen van kwaliteitsproducten en tegelijkertijd de bovengrondse en ondergrondse biodiversiteit te herstellen snijdt het mes aan meerdere kanten:
Heel globaal:
  • Door de nieuwe manier van bemesten wordt de biodiversiteit in en buiten de landbouw hersteld. De afbouw van het bestrijdingsmiddelengebruik versterkt dit proces in belangrijke mate.

  • Door het herstel van de kruimelstructuur van de grond met macro- en microporiën kan het water veel beter verwerkt worden Er vindt opslag plaats in de diepere ondergrond, en tevens wordt het water in de toplaag vastgehouden in de microporiën. Zo wordt de landbouw minder kwetsbaar voor klimaatverandering.

  • De bevolking wordt, als de kwaliteitsproducten op grote schaal beschikbaar komen, en deze producten verderop in de voedselketen niet alsnog worden gedenatureerd, veel minder kwetsbaar voor chronische aandoeningen, veroorzaakt door laaggradige ontstekingen. Op termijn bespaart dit enorm op de kosten van de gezondheidszorg. Chronische aandoeningen zijn domweg vermijdbaar met behulp van hoogwaardige voeding.

    In Wageningen en ook op de andere Nederlandse universiteiten is deze kennis slechts beperkt voorradig. De voedingskundigen weten als het om kwaliteit gaat werkelijk niet waarover ze het hebben – beetje minder zout; beetje minder suiker; minder of geen verzadigd vet. En veel groente en fruit. Dat is het wel zo’n beetje. En als ze al wel zouden weten wat echte kwaliteit is, zijn ze spoedig hun baan kwijt, omdat hun onderzoek dan niet langer door de voedingsindustrie gesponsord wordt.

  • Als de kwaliteitslandbouw doorzet, kan de medische sector een groot deel van haar dure spulletjes inpakken en worden heel veel ingrepen overbodig. Je hebt dan alleen een goede basisgezondheidszorg nodig en daarnaast een kleine groep specialisten die aan de slag moeten waar voedselkwaliteit niet afdoende is om de gezondheid te beschermen. Denk aan verkeersongelukken, gezondheidseffecten van het roken, de drugs en alcohol, het vallen van het beroemde huishoudtrapje; gehandicaptenzorg, zeldzame aandoeningen, geriatrische geneeskunde etc. Deze specialisten en huisartsen kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren bij het op een hoger niveau brengen van de preventieve gezondheidszorg. Concreet kan het dan gaan om de vraag hoeveel jodium en selenium we nu echt nodig hebben, en in welke vorm we dat het beste tot ons kunnen nemen; welke vormen van anorganische en organische stikstof en zwavel in plantaardige en dierlijke producten schadelijk zijn voor onze gezondheid; hoe de stapeling van chloor in de hersenen bij mensen met autisme of ADHD voorkomen kan worden13. En zo zijn er nog wel meer te bedenken.


Maar hoe realiseren we dit?

Duidelijk is wie onze tegenstanders zijn:
  • Het hele agro-industriële complex rond de intensieve landbouw.
  • De organisaties die de natuurterreinen beheren.
  • Het medisch-industriële complex.
  • En de media die voor hun artikelen afhankelijk zijn van de specialisten uit bovengenoemde sectoren. Of in elk geval denken daarvan afhankelijk te zijn.

Maar er zijn ook medestanders en potentiële medestanders:
  • Alle burgers die bezorgd zijn om hun gezondheid en die het verband tussen voedselkwaliteit en gezondheid aanvoelen. Dus alle mensen die bang zijn voor kanker, hartfalen, osteoporose en diabetes.
  • Medewerkers in de gezondheidszorg die door het huidige systeem overbelast zijn.
  • Mensen die snappen dat het beschermen van het klimaat belang heeft bij een echt duurzame landbouw. Basaltmeel en mycorrhizaschimmels kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het vastleggen van meer koolzuur uit de lucht. Methaanemissies van runderen kunnen verlaagd worden door de gezondheid van de dieren te herstellen, en ze hoogwaardig voer te geven.
  • De bewoners rondom de huidige intensieve dierhouderijen die hun omgeving zwaar belasten met emissies en microbiële verontreinigingen.
  • De waterschappen die de taak hebben om het oppervlaktewater schoon te houden, en het rioolwater moeten reinigen.
  • Alle wetenschappers die nu in de schaduw opereren, en hun resultaten onvoldoende voor het voetlicht durven brengen, omdat ze dan harde tegenwind vrezen.
  • Alle mensen rondom landbouwgebieden waar heel veel gif gebruikt wordt: in de bollenteelt, de aardappelteelt en de fruitteelt bijvoorbeeld.
  • Jonge vrouwen die moeilijk zwanger worden en veel problemen tijdens en na de geboorte ondervinden met hun kind en met zichzelf, door tekorten aan magnesium en sporenelementen. Met name chroom, jodium, zink en selenium.

De stikstof- en fosforverliezen uit het rioolwater zijn bij mijn weten nog nergens geadresseerd. In het stikstofdebat heb ik deze bron nog nooit horen noemen
Nieuwe samenwerkingsverbanden
Ik denk dat boeren en boerinnen met burgers nieuwe samenwerkingsverbanden moeten creëren rond hoogwaardige voeding in de regio’s. Veel basisstructuren zijn er al. Die kunnen met een volgende verbeterslag verder uitgebouwd worden. Als we dan wat groter zijn kunnen we ook een eigen landbouwkundig onderzoeksstation opzetten, liefst met meerdere dependances in de verschillende regio’s. En we moeten de verbeterde kwaliteit steeds blijven meten. Alleen zo kunnen we de consumenten / burgers overtuigen.

Dit alles zullen we ook wel moeten, want het agro-industriële complex en het medisch-industriële complex zullen ons niet steunen. En voorlopig ook de centrale overheid niet. Reëler is om uit te gaan van zware tegenwerking. We zijn te bedreigend voor hun belangen. Dus zullen we geheel buiten hen om moeten werken. Lokale overheden zullen ons wel steeds meer steunen, en wellicht ook delen van het provinciale apparaat, en van de waterschappen, als de burgers daarin beter vertegenwoordigd zijn.
    Wat betekent het concreet voor de agrarische bedrijven als de landelijke overheid wel bereid zou zijn om de boven geschetste route serieus te nemen?

  1. Elk bedrijf dat er in slaagt om de emissies van stikstof, fosfor, zwavel en koolstof fors omlaag te brengen door eiwitarm te voeren, de dieren de juiste sporenelementen te geven, en de resterende mestemissies te reduceren met aarde en/of gesteentemelen mag dan in principe doorgaan met produceren. Dus ook de bedrijven die pal naast de natuurgebieden zitten.

  2. Wel is een voorwaarde dat het extra mestoverschot dat hierdoor ontstaat – er vervliegt immers veel minder – netjes naar akkerbouwbedrijven/gebieden wordt afgevoerd.

  3. Doordat er meer stikstof en fosfor beschikbaar komt, de planten aanvullend extra stikstof uit de lucht kunnen halen, en meer fosfor uit de bodem vrij kunnen maken met behulp van met name de mycorrhizaschimmels, kan de akkerbouw minder kunstmest gaan gebruiken. Zo kan de kunstmest geleidelijk uitgefaseerd worden. Dat scheelt op zijn beurt ook weer een pak emissies, en veel lagere verliezen naar het grond- en oppervlaktewater. En we hoeven fors minder aardgas te importeren. Aan GFTcompost en groencompost moeten hoge eisen gesteld worden wat betreft reinheid en verwerkingsmethodiek zodat ook hier een veilige en schone nutriëntenstroom voor de akkerbouw ontstaan.

  4. Ook voor varkens- en kippenbedrijven geldt dat zij door kunnen gaan met produceren als zij hun emissies fors verlaagd hebben en hun mest kwijt kunnen op akkerbouwbedrijven. Maar voor deze bedrijven moet de overheid daarnaast gefaseerd invoeren dat de varkens en kippen alleen nog gevoerd mogen worden met voedselresten die niet meer geschikt zijn voor humane consumptie. Een schone GFTstroom zou ook via deze weg tot waarde gebracht kunnen worden. Varkens en kippen zijn alleseters. Netto zullen er dan in Nederland veel minder varkens- en kippenbedrijven komen. Of in elk geval minder varkens en kippen14. Met name de hele grote zullen niet aan voldoende voer en voldoende loopruimte kunnen komen. Deze industrietak moeten we dan maar helpen afbouwen. Of zij moeten zich vestigen waar nu buitenlandse afzetmarkten zijn. Driekwart wordt immers geëxporteerd.

  5. Ook voor melkvee- en vleesveebedrijven geldt dat naast gras, mais, voederbieten en ander ruwvoer, alleen mengvoer verstrekt mag worden, afkomstig uit de voedselverwerkende bedrijven. Dit mengvoer mag worden samengesteld uit voedsel en voedselresten die niet meer geschikt zijn voor humane consumptie.

  6. De import van soja uit de VS en Brazilië, van mais uit Oekraïne, en van voertarwe uit Noord-Frankrijk voor het vee moet dus binnen een paar jaar uitgefaseerd worden. In hoeverre de productie van lupinen, veldbonen en voertarwe binnen Nederland voor het vee nog wel moet kunnen is wat mij betreft enerzijds een open discussie, maar het mag anderzijds er niet toe leiden dat er geen akkerland meer overblijft voor een meer plantaardige eiwitvoorziening. De vraag die er onder ligt is of de productie van kwaliteitsmelk geheel zonder (Nederlands) krachtvoer kan. Daarop blijf ik het antwoord helaas nog schuldig.

  7. Aan alle bedrijven die vee hebben, worden strikte eisen gesteld voor de huisvesting en de uitloop naar buiten. Ook het slachten dient op humane wijze te gebeuren.

  8. De glastuinbouw moet, om hoogwaardige producten te kunnen voortbrengen weer terug naar de grondteelt. Mijn collega’s in het Westland hebben aangetoond dat dit ook daadwerkelijk mogelijk is door de inzet van wormencompost en speciale houtcompost. Voor potplanten kan zo de import van veen vervangen worden, en door grondteelt kan het gebruik van steenwolmatten uitgefaseerd worden. De productie van steenwolmatten vergt erg veel energie en geeft ook extra stikstofemissies. Door deze aanpak kan ook hier het gebruik van kunstmest uitgefaseerd worden. Dan gaan we ook weer eens tomaten en komkommers met smaak op ons bord krijgen.

  9. Voor melkveebedrijven en melkgeitenbedrijven betekent het dat bulkproductie minder aantrekkelijk wordt en kwaliteitsproductie aantrekkelijker. De grote zuivelindustrie zal zich dus moeten aanpassen. Anders wordt haar positie overgenomen door lokale en regionale zuivelbedrijven.

  10. De bedrijven die varkens en kippen produceren moeten een vergelijkbare kwaliteitsslag maken als de melkveebedrijven. Kwaliteitsvlees – minder maar beter. Idem voor de slachthuizen.


En tot slot moet er vaart gemaakt worden om de nutriënten uit het rioolwater terug te winnen. Struviet is een eerste stap. De stikstof- en fosforverliezen uit het rioolwater zijn bij mijn weten nog nergens geadresseerd. In het stikstofdebat heb ik deze bron nog nooit horen noemen. Terwijl dit een aanzienlijke hoeveelheid moet zijn. Ruim 16 miljoen inwoners die elke dag piesen en poepen….


Noten:
1. Aan GFT moeten hoge eisen gesteld worden. Het moet geen verontreinigingen bevatten, en hooguit heel kort warm gecomposteerd worden – maximaal 65 ֯ C. gevolgd door koude compostering, verrijkt met aarde. Omzetting door mestwormen of door insecten verdient aanbeveling. De wormen en de insecten kunnen dan dienen als veevoer, en hun compost als meststof.
2. In bijlage 1. vindt u een opsomming van andere methoden om de kwaliteit van drijfmest te verbeteren.
3. Op een aardappelbedrijf in de Noordoostpolder waar in de nazomer mengsels van groenbemesters worden ingezaaid, zoemt het ’s winters van de insecten. En de bodem is inmiddels zo poreus dat er nooit water blijft staan.
4. Fosfor, stikstof, koolstof en silicium kunnen zowel positief als negatief geladen zijn.
5. Imke de Boer heeft deze ideeën doorgerekend voor heel Nederland en daar een prijs mee gewonnen. Mevr. De Boer is hoogleraar Dieren en duurzame voedselsystemen aan de WUR.
6. Beunk geeft aan dat flessenmelk voor kinderen veel te weinig taurine bevat. Flessenmelk wordt gemaakt van koemelkbestanddelen. Taurine is een zwavelverbinding die jonge kinderen nog niet zelf kunnen aanmaken.
7. Er zijn dus nog bedrijven met een redelijke melkkwaliteit.
8. Een compleet overzicht vindt u in de Boerderij van 1 augustus 2016.
9. Driekwart van het Nederlandse vlees wordt geëxporteerd (data van het COV, de brancheorganisatie van de meeste vleesproducenten);
10. Een compleet overzicht van de COV leden kunt u vinden op de website van COV, onder het kopje ‘leden’: www.COV.nl.
11. Zie voor een compleet overzicht: http://www.kunstmest.com.
12. Het reilen en zeilen van de waterschappen, en de ondoorzichtige belangenbehartiging zijn onlangs (oktober en november 2021) geanalyseerd in de Groene Amsterdammer in diverse artikelen: ‘Na het wassende water’; ‘De waterschappen zijn wel degelijk politiek’; ‘We werken gewoon heel goed samen’.
13. Fiorentini pleit in dit verband voor meer magnesium en vitamine D: Fiorentini, 2021. Nog beter is om hier vitamine A en vitamine K2 nog aan toe te voegen om de werking te vergroten (Masterjohn, 2008) en jodium in de vorm van kelp.
14. Ik vermoed dat er voor veel kleinere varkens en kippenbedrijven wel degelijk een toekomst is als zij er in slagen kwaliteitsvlees te produceren. Als al hun dieren gezonde levers en nieren hebben, weten we dat we op de goede weg zijn. En zo zijn er nog meer gemakkelijke kwaliteitscriteria aan te geven: het achterwege blijven van staartbijten of kaal pikken bijvoorbeeld. Murray heeft hier interessante observaties over beschreven.

Geraadpleegde literatuur
- Fiorentini, et al., 2021 – Fiorentini, D., et al. (2021). Magnesium: Biochemistry, Nutrition, Detection, and Social Impact of Diseases Linked to Its Deficiency. Nutrients 2021, 13, 1136. https://doi.org/10.3390/nu13041136 https://www.mdpi.com/journal/nutrients
- Masterjohn, 2008 – Masterjohn, C. (2008). On the Trail of the Elusive X-Factor: A Sixty-Two-Year-Old Mystery Finally Solved. [Electronic resource]. URL: https://westonaprice.org/ health-topics/abcs-of-nutrition/
- Murray, 2003 – Murray, M. (2003) Sea energy agriculture. Acres USA.
- Nele, 2006 – Nele, G. (2006). Belang van mineralen en vitaminen in de melkveevoeding. Katholieke hogeschool Kempen in Vlaanderen.
- Nigten, 2021 – Nigten, A.O. (2021). There is a nitrogen deficiency in organic farming, and the yields in organic agriculture stay behind due to nitrogen deficiency, while at the same time more than enough nitrogen is given. Dit artikel verschijnt binnenkort in Biogeosystem Technique.
- Pottenger, et al. 2009 – Pottenger, F.M. et al., (2009). Pottenger's Cats: A Study in Nutrition. Price-Pottenger Nutrition Foundation.
- Schmack, 2020 – Schmack, K-H. (2020). De beschadigde koe door de ureumgekte. Uitgeverij Bij de Oorsprong, Dalfsen. [Electronic resource]. URL: https://www.bijdeoorsprong.nl.
- Swerczek, 2018 – Swerczek, T.W. (2018). Nitrate Toxicity, Sodium Deficiency and the Grass Tetany Syndrome – long version [Electronic resource]. URL: http://www.growersmineral. com/grass tetany.


Bijlage 1: Verschillende methoden om de kwaliteit van drijfmest te verbeteren
Er zijn in Nederland nog meer methoden op de markt waarmee boeren ook proberen de kwaliteit van mest, drijfmest en/of plantenresten te verbeteren. Ik noem ze hier slechts kort:

1. Door gecontroleerd lucht toe te voegen aan de mestput, of met behulp van vierwaardig zuurstof;
2. Door speciale bacteriën toe te voegen aan de mestput;
3. Door melkzuurbacteriën toe te voegen aan de mesthoop en wat extra materialen zoals zeeschelpen om fermentatieprocessen te stimuleren. De hoop moet worden afgedekt met plastic om zuurstof buiten te houden. Het wordt Bokashi genoemd;
4. Door het water in de gierput te herstructureren met een Grander apparaat;
5. Door speciale kruiden aan de koeien te geven om hun pensprestaties te verbeteren;
6. Door microbiële compostering (Witte, 2017);
7. Door de mest te verrijken met koolstof;
8. Door wormencompostthee te verspreiden;
9. Door de drijfmest te verdunnen met water;
10. Door drijfmest aan te vullen met aminozuren op veldniveau (‘Je hebt 50% minder drijfmest nodig’) (Nigten, 2021).

Dit vraagt natuurlijk om een degelijk vergelijkend effectonderzoek.

Dit artikel afdrukken