Joseph de Bray bracht met verf een schitterende ode aan de haring, waarin een gedicht van Jacob Westerbaen is opgenomen. Dit stilleven met Lof op den Pekelharingh is voor zover bekend een unicum in de vaderlandse schilderkunst. Het gedicht is van de hand van Jacob Westerbaen en dateert uit 1656.

Een Peeckelharingh blanck
Swaer-lijvig dick en lanck
Dien’t hoofd is afgeflogen
Den buyck en rugg’met een
Heel proper afgesneen
De vellen af-getogen
Het grom voor uyt gedaen
Raeuw of met vijer gebrand
Dan geen ajuyn vergeten;
En eer des avonds laet
De son te bedde gaet
Met honger op ghevreeten.

Eigenlijk is dit stilleven van een haring geserveerd met rijkelijk beboterd roggebrood, uit en een glas bier, geen echt ontbijtje. Van Vadertje Cats dienen wij de haring vóór het slapengaan te nuttigen.
Deze haring is geschubd, van kop en ingewanden ontdaan en in stukjes gesneden, wat we nu 'Amsterdams' noemen. De meegeschilderde ‘Lof van den Pekelharingh’ adviseert de gezonde haring vlak voor het slapen gaan te consumeren, net als Cats dat deed. Het gedicht werd geschreven door de theoloog en arts Jacob Westerbaan en voor het eerst gepubliceerd in 1633. Zowel de medicinale eigenschappen als de voedingswaarde van de haring worden hoog geprezen. En de heerlijke smaak natuurlijk, vooral in combinatie met bier, dat uit Breda, Haarlem of Delft moet komen. Het lijkt haast meer een reclamebord dan een klassiek zeventiende eeuws stilleven, dat Jospeh de Bray (1628-1664) in 1656 rond het gedicht van zijn oom schilderde.

Deense kakers
De inwoners van de Noordelijke Nederlanden laten zich voorstaan op hun haringvangst en export. En dan zou ook nog een Nederlander (of voormalige Vlaming) het haringkaken hebben uitgevonden. Dat is eigenlijk geheel achterhaald door archeologisch bewijsmateriaal. In de twaalfde eeuw was er in Denemarken al een bloeiende haringindustrie. Aan het Roskilde-fjord hebben archeologen een vissersdorpje opgegraven. Op basis van monsters uit de afvalkuilen luidt de conclusie dat er de droeve resten van 1150 haringen in zaten. Het waren vooral de voorkanten van de haring, er werd dus al 'gekaakt'. En er werd ook gezouten. Beide handelingen zijn nodig om de vissen te kunnen conserveren en verhandelen. In de 14e eeuw ontstond er een levendige handel in deze vissen naar Vlaanderen vanuit Schonen (Skåne) aan de zuidkust van Zweden, dat vroeger tot Denemarken behoorde. Dankzij die handel zal de techniek van het kaken wel in onze streek beland zijn.

Vlaamse vismarkt
De haring, zo leert ons het Liber Floridus Lamberti uit 1125, was ‘een visje dat men uiterst gemakkelijk kan inzouten en op die wijze voor een lange tijd verduurzamen.’ De haringvisserij was er kortom vooral voor de handel, het merendeel ging geconserveerd naar de steden voor de verkoop. Er moest dus tol over betaald worden aan de graaf, of de abdij of de feodale heer, of later de stad.
De oudste sporen van handel in vis dateren uit de 11e eeuw uit Zuid-Vlaanderen, waar in Atrecht in 1024 grote hoeveelheden vis weren aangevoerd en verhandeld: haring, pladijs, kabeljauw werden getaxeerd per vaten. Walvisvlees per honderd porties, en paling per ‘pisa’. Andere vissoorten als steur, zalm en meerzwijn werden per stuk belast.

Skandinavische productie
Vanuit het Baltische gebied importeerde men al vroeg verduurzaamde vis: stokvis, gezouten haring. Alhoewel uit de 11e en 12e eeuw er nog weinig feiten op tafel liggen, is het aannemelijk dat kooplieden uit de Baltische omgeving, of vanuit Hamburg de haring naar Brugge brachten. In 1236 wordt er tol geheven door de graaf van Holstein op de haring die vanuit Hamburg naar Vlaanderen werd uirgevoerd. De Skandinavische stokvisch komt in 1252 het eerst voor in de toltarieven van Damme, de haven van Brugge.
De fabricage van de Schonense (Skåne) kaakharing door de hanze bereikte in de 14e eeuw zijn hoogtepunt. Deze Deense haring was van 1300 af een van de voornaamste handelsartikelen die de hanzekooplieden naar Vlaanderen brachten. In 1323 werd voor de tonharing in Damme een afzonderlijke stapelmarkt opgericht. Terwijl de gedroogde vis in Monnikenreede ter stapel kwamen.
Ook in de 14e eeuw bestond er nog rechtstreeks handelscontact tussen Schonen en Vlaanderen.

Hollandse handel
De handelslieden uit Kampen en Harderwijk hielden zich in die tijd druk met de haring visserij op Schonen. Deze bedrijvigheid kreeg in Noord Nederland na 1350 grote uitbreiding, toen de zeelui van Amsterdam, Enkhuizen, Wieringen en Brielle toestemming kregen om in de Zweedse wateren te gaan vissen. Brielle beschikte bij Schonen zelfs over eigen verwerkingsplaatsen om te kaken. De techniek die de Denen ontwikkeld hadden werd zo overgenomen door de Hollanders, de Engelsen en de Vlamingen.
Het daar geleerde paste men al snel toe op de Noordzeeharing. Het ontstaan van de eigen tonharingindustrie in ons land is terug te voeren op de bewerking van de vis op de Noordzee, niet aan wal, zoals in Schonen. Dat is misschien een 'Hollandse' innovatie.
Waarom de Hollanders uiteindelijk met de haring aan de haal zijn gegaan? Veel steden waren lid van de Hanze, de Vlaamse concurrenten niet.
En daarom is dit schilderij misschien wel bij uitstek een icoon van 'onze' vaderlandse schilderkunst: we verheerlijken de haring om zijn gezonde eigenschappen, de gezonde handel er in, en de smaak.

Op dit artikel berust copyright. Het is een voorpublicatie uit mijn boek Zo Gezond als een Visch.


Dit artikel afdrukken