De Nederlandse land- en tuinbouw wijkt in sterke mate af van het wereldgemiddelde. In de meeste andere landen voert ‘local-for-local’, waarbij vooral voor binnenlandse consumptie wordt geproduceerd, de boventoon terwijl Nederland van oudsher een veredelingslandbouw in plaats van een vermeerderingslandbouw kent. Dit is terug te voeren op een gebrek aan grond en een relatieve overdaad aan arbeidskrachten en kapitaal. De Nederlandse landbouw en agrofood industrie veredelt ingevoerde grondstoffen zoals veevoer en tropische grondstoffen tot halffabricaten en eindproducten zoals vlees, melk, eieren en andere hoogwaardige voedingsmiddelen bestemd voor exportmarkten. Daarnaast richt de Nederlandse land- en tuinbouw zich sterk op producten met een relatief hoge toegevoegde waarde (groente, fruit en sierteelt onder glas, (poot)aardappelen, uitgangsmateriaal) en loopt zij voorop in de wereld voor wat betreft efficiëntie en productiviteit.

Nederland zag vanaf de start van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zijn akkers, kassen en dieren als verwerkende units die importen in rendabele export moesten omzetten
In eigen land wordt 10 tot 35% van de nationale productie afgezet. Ons land heeft dus een overdekking van zo'n 200%, en in aantal sectoren van zelfs 900%. Dat betekent dat we voedsel op onze bodems maken dat niet bestemd is voor de 17 miljoen mensen die in Nederland wonen, maar voor zo'n 51 tot 170 miljoen Europeanen en andere wereldburgers. Dat schreef Rabobank deze maand in een rapport dat moest duiden waarom een Nexit slecht voor onze landbouw zou zijn. Ons land zou niet alleen tien procent tot een derde van zijn afzet verliezen als gevolg van stakende importen vanuit Engeland vanwege Brexit, maar ook nog eens één tot twee derde van de afzet naar andere landen. In geval van een Nexit zal ons land met ieder land waar het nu zaken mee doet, nieuwe handelsovereenkomsten moeten sluiten. Of het daarin tijdig en voldoende zal slagen, is zeer de vraag omdat Europa sinds de vorige eeuw nogal veranderd is.

Waarom zoveel eigen boerenproductie?
Anders dan boeren in andere landen, werken Nederlandse boeren niet voor hun thuismarkt. Dat is zo gegroeid omdat er altijd geld zat was, we het geld konden verdienen aan de toeleverende en verwerkende industrie en via hoogproductieve landbouw het gebrek aan grond konden compenseren met een hogere productie per hectare, plant of dier.

Ook is het zo dat de rentabiliteit van het boerenproduct zelf er als het ware minder toe deed. Het was nodig voor de rendabele rest van de keten, zowel die ervoor (denk aan gewasveredeling en landbouwmachines) als die erna (de verwerkende sector en de handel die het Nederlandse product vermarkt in zijn import- en exportstromen via de havens, rivieren, het spoor en wegennet). Echter, pas nu het kostennadeel van het dichtbevolkte Nederland de grootste moeite heeft om zich via nieuwe technieken te compenseren door een hogere output, stelt zich de vraag: wat doen we eigenlijk met zoveel boerenproductie in ons land? ING heeft al bedacht dat FrieslandCampina en de andere zuivelfabrieken in Nederland binnenkort geïmporteerde melk gaan verwerken. In de verwerking tot consumentenproducten zit immers Nederlands financiële kracht. De boer blijft ver achter en komt terecht in een zich structureel opstapelende jaren met verliezen die ze in betere jaren niet meer kunnen compenseren.

Dubbele kwetsbaarheid
De productie van feitelijk te dure eigen Nederlandse grondstoffen heeft onze boeren dus niet alleen extreem kwetsbaar gemaakt in geval van een Nexit. Ook blijken ze extra kwetsbaar geworden voor prijsschommelingen op de markt voor agrigrondstoffen zoals ons land die de afgelopen jaren heeft ervaren.

De Nederlandse landbouw heeft zich mede kunnen ontwikkelen vanuit subsidies van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd overproductie vanuit Europese financiële regelingen nadrukkelijk beloond zodat een kapitaalintensief landbouwcomplex kon ontstaan. Inmiddels is die situatie aan het keren. Voor boeren komt minder kapitaal en minder bancaire financiering beschikbaar vanwege de ruime beschikbaarheid van agrigrondstoffen uit andere delen van Europa en de rest van de wereld. Wie de landbouwoutput hier verder aanjaagt, loopt nu het risico een product te financieren waarop geen marge meer gemaakt kan worden. Andere landen kunnen goedkoper een even goed product maken en houden lagere marges langer vol dan onze boeren. Om die reden staken nu de kredietlijnen en de toevloed van kapitaal dat rendement zoekt.

Anderen te vriend houden
Onze belangrijkste handelspartners zijn sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw Europese landen. Zij namen traditioneel grosso modo 70-80% van onze productie en verwerking af, maar hebben mede dankzij dezelfde productieverbeterende technieken waar Nederland in grossiert, inmiddels ruim voldoende agrarische productie om zichzelf te voeden. Bovendien willen ze hun ontstane overschotten kunnen exporteren. Die wens wordt bovendien sterker omdat ze zien dat de Europese bevolking krimpt en dus minder voedsel nodig heeft. Deze omstandigheden maken dat Nederlandse verwerkers inmiddels een ruime keuze hebben uit goedkope kwaliteitsgrondstoffen uit de buurt. De facto kunnen ze die beter importeren uit derde landen omdat onze boeren, de voedselverwerkende industrie en de rest van onze economie sterk van derden afhankelijk zijn. Zo houden we iedereen te vriend en kunnen we bijven exporteren.



Volgens de VPRO werden we van keuterboerenland tot groot boerenland. Zoals zojuist beargumenteerd, deden we dat anders dan andere agrinaties. Nederland zag vanaf de start van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zijn akkers, kassen en dieren als verwerkende units die importen in rendabele exporten moesten omzetten. Van de in een postzegelland beschikbare nutriënten kun je immers geen landbouwreus maken.

Voedselverwerkend land voor derden
Na-oorlogs Nederland koos voor een landbouwlogica die zich los van nationale akkers en weiden maakte. Wie er goed over nadenkt, moet concluderen dat Nederland een rol heeft gekozen als voedselverwerkend land voor derden. De meest logische verklaring daarvoor is onze oude positie als zeevarende handels- en havennatie met goede logistieke wegen naar het Europese achterland. Op agrarisch gebied zijn we een agritechnologische dienstverlener voor de rest van de wereld die er zijn agrarische productiviteit significant mee heeft kunnen vergroten. Anno 2016 hebben we echter in eigen land geen ruimte meer om die diensten ten behoeve van derden te ontwikkelen. Dat kan bovendien alleen als de productie daarvan rendabel wordt gemaakt door de levensmiddelenindustrie die dan tevens bereid moet zijn delen van zijn winst terug te ploegen in de Nederlandse landbouw. Het is onredelijk zoiets op onze grote schaal te verlangen van de verwerkende industrie. Voor de Nederlandse levensmiddelenindustrie is het bovendien een onverstandige keuze in een minder stabiel Europa. Nederlandse voedselverwerkers moeten kunnen exporteren en daarom andere landen ook hun ruimte gunnen. In eigen landbouwproductie zal Nederland dan ook een stap terug moeten zetten.
Dit artikel afdrukken