De Nederlandse export van landbouwgoederen in 2019 wordt geraamd op 94,5 miljard euro. Dit is 4,6 procent meer dan in 2018 en de hoogste exportwaarde ooit. Als ook de export van zogenaamde landbouwgerelateerde goederen, zoals machines en meststoffen, wordt meegenomen bedraagt de export 104,4 miljard euro.

Ook al is het record voor een groot deel te danken aan gestegen prijzen, toch roept het vragen op. Is het wenselijk dat Nederland zoveel exporteert? Of zou het wel wat minder mogen, gegeven de bijdrage van de agrosector aan diverse vormen van milieubelasting, niet in de laatste plaats stikstof? Zou het vanuit die optiek niet beter zijn te streven naar een ander verdienmodel? En waarom worden er ook producten geïmporteerd uit landen met andere – lagere – productie-eisen? In deze longread gaan we hierop in.

1. Handel als bron van welvaart
Handel is van alle tijden; al in de oudheid dreven landen handel om goederen uit te wisselen. Tegenwoordig is handel een mondiale aangelegenheid. Bedrijven opereren internationaal, hebben vestigingen in meerdere landen en zijn onderdeel van zogenaamde mondiale waardeketens (global value chains). Importen en exporten bestaan uit grondstoffen, halffabricaten en eindproducten.

Nederland is een land dat van oudsher de blik naar buiten richt en voorstander is van vrije(re) handel en transparante handelsbetrekkingen. Door zijn ligging bij de monding in zee van enkele grote rivieren, zijn handel en transport hier van oudsher natuurlijke activiteiten en specialismes. Dat geldt ook voor landbouw. Een vlak en vruchtbaar land en een vochtig en mild klimaat zijn zeer goede natuurlijke omstandigheden voor landbouwproductie.

Anno 2020 is Nederland als klein land afhankelijk van goede relaties met buren en verre vrienden. Dat geldt zeer zeker ook voor de Nederlandse agrarische sector. Als grote producent en verwerker van agrarische producten en betrokken bij de handel in veel agrarische grondstoffen, is de buitenlandse handel van groot belang voor Nederland. De thuismarkt is immers beperkt, dat is altijd al zo geweest. Dit maakt Nederland een grote exporteur. Nederland is ook een grote importeur, vooral door de goede logistieke bereikbaarheid over zee (en door de lucht) en de gunstige ligging ten opzichte van Duitsland als koopkrachtig achterland.

‘Groot’ is daarbij relatief; het merendeel (zo’n 75% tot 80%) van de import en export vindt plaats binnen de EU. Dit is te danken aan de Europese interne markt die de Nederlandse agrosector toegang geeft tot een afzetmarkt van ruim 500 miljoen consumenten, zonder fytosanitaire of veterinaire belemmeringen, zonder risico’s van valutaschommelingen in de eurolanden en zonder risico van een plotselinge politieke boycot van de invoer. De handel van Nederland met landen buiten de EU is van veel bescheidener omvang.

2. Andere dan economische overwegingen spelen een steeds belangrijker rol in handel
Met handel maakt men gebruik van de comparatieve voordelen van een bepaald land, waardoor grondstoffen efficiënter worden benut en de welvaart – voor alle handelspartners – wordt vergroot. In veel landen is er echter zorg om de gevolgen van handel voor bijvoorbeeld de binnenlandse werkgelegenheid, voor het milieu of voor de voedselvoorziening. Die zorgen geven ook aan dat er een groeiend besef ontstaat dat handel negatieve gevolgen kan hebben voor de lokale economie en samenleving. En die zorgen geven ook voeding aan het idee dat afschermen van de eigen markt – of streven naar zelfvoorziening - mogelijk een manier is om deze effecten te verminderen, omdat vrijhandel wordt gezien als de grote boosdoener.
Ook zijn er wereldwijd diverse groeperingen, van antiglobalisten tot consumentenorganisaties en vakbonden, die de laatste jaren steeds vaker hun twijfels uiten over het mogelijk ongelijke speelveld dat bij internationale handel bestaat, als bij de handelspartners verschillende productievoorwaarden gelden, bijvoorbeeld doordat sociale en/of milieuwetten verschillen. Een voorbeeld is concurrentie van productie uit landen waar de sociale en/of milieuwetten minder streng zijn dan in het land dat deze producten invoert.

"De benadering van de WTO is sterk gebaseerd op het liberale gedachtegoed dat handel altijd goed is voor meer welvaart. Dit gedachtegoed schuurt met het feit dat andere dan economische overwegingen steeds meer een rol gaan spelen in de internationale betrekkingen"
Binnen de WTO is er weinig ruimte om rekening te houden met dergelijke (consumenten)zorgen. Zo kan een land geen producten weren als deze niet voldoen aan de lokaal geldende milieu-eisen; dat kan alleen als het product in kwestie een gevaar zou kunnen opleveren voor de volksgezondheid, of voor de gezondheid van planten of dieren. In geval van een uitbraak van een besmettelijke dierenziekte bijvoorbeeld, kan een land de grenzen wél sluiten.

De benadering van de WTO is sterk gebaseerd op het liberale gedachtegoed dat handel altijd goed is voor meer welvaart. Dit gedachtegoed schuurt met het feit dat andere dan economische overwegingen steeds meer een rol gaan spelen in de internationale betrekkingen. Zo hebben zorgen over onder meer voedselzekerheid, armoede en gevolgen van klimaatverandering geleid tot een internationale overeenkomst gericht op Sustainable Development Goals (SDG’s) en tot het Klimaatakkoord van Parijs, beide in 2015 overeengekomen binnen het kader van de Verenigde Naties. Dergelijke zorgen en daarmee verbonden maatregelen hebben (nog) geen plek in het internationale handelsoverleg (WTO).

3. Een ongelijk speelveld
Veel leden van de WTO zijn terughoudend in het internationaal vastleggen van minimumeisen op terreinen als milieu of dierenwelzijn. De vrees is dat uiteenlopende ideeën over het gewenste niveau van duurzaamheid of dierenwelzijn, uitmonden in verkapt protectionisme. Het blijkt dan ook tot op heden niet haalbaar om in WTO-kader nadere afspraken hierover te maken. Dat laat onverlet dat private partijen wél dergelijke eisen kunnen stellen, zoals initiatieven als Fairtrade en duurzame soja laten zien.

"Protectionisme biedt geen soelaas en is ook een zeer inefficiënt instrument. Het leidt in geval van milieu bijvoorbeeld tot verschuivingen in handelsstromen zonder het werkelijke onderliggende probleem aan te pakken"
Het ontbreken van een helder kader leidt tot discussies over een ongelijk speelveld. Zo is in Nederland de invoer door de EU van eieren uit Oekraïne betwist, omdat de productie in Oekraïne niet voldoet aan de wetgeving op gebied van milieu (en dierenwelzijn) die in Nederland geldt voor de productie van eieren. Dit levert scheve concurrentieverhoudingen op en de Nederlandse consument wordt medeverantwoordelijk voor een lager niveau van milieu en dierenwelzijn dan in Nederland de norm is. Vrijhandel levert in dit geval niet de gewenste maatschappelijke resultaten, en er is specifiek (nationaal) beleid vereist om doelstellingen op het gebied van bijvoorbeeld milieu of dierenwelzijn te realiseren.

Ook de (overheids)steun die wordt gegeven aan de landbouwsector en de vorm waarin, leidt tot discussies tussen landen over het speelveld. Maar waar in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) duidelijke afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden waaronder landbouwsubsidies gegeven mogen worden en over de omvang, is dat niet het geval bij sociale en/of milieuwetten, daarbij inbegrepen dierenwelzijn. Protectionisme biedt hierin geen soelaas en is ook een zeer inefficiënt instrument om dit op te lossen. Het leidt in geval van milieu bijvoorbeeld tot verschuivingen in handelsstromen zonder het werkelijke onderliggende probleem (het productieproces) aan te pakken. In plaats van protectionisme, moet adequaat milieubeleid worden gevoerd met doelgerichte belastingen, subsidies en standaarden.

Het is van belang te realiseren dat het speelveld nooit gelijk zal zijn. Er zullen altijd verschillen blijven in productieomstandigheden tussen landen. Juist die verschillen leiden tot handel. Deze verschillen zijn deels terug te voeren op vaste factoren als ligging of klimaat, deels op te beïnvloeden factoren als opleidingen, onderzoek, het fiscale klimaat etcetera. De verschillen zijn, zeker in het geval van milieu en dierenwelzijn, ook het gevolg van uiteenlopende nationale ideeën over wat duurzaam is.

4. Nederland als exporteur van kennis
Rest de vraag hoe wenselijk het is dat een klein land als Nederland zo’n grote exporteur is. De grote exportpositie is in belangrijke mate te danken aan de hoge arbeids- en grondproductiviteit. De 'grondproductiviteit' moet ook wel hoog zijn, wil een dichtbevolkt en welvarend land als Nederland een netto-exportpositie kunnen opbouwen. Hetzelfde geldt voor de 'arbeidsproductiviteit', deze moet hoog zijn wil de land- en tuinbouw kunnen concurreren met andere sectoren binnen de Nederlandse economie.

"Gezien de toenemende aandacht voor duurzaamheid en klimaatverandering – ook in EU-verband getuige de medio december 2019 gepubliceerde Green Deal - zal de sector meer en meer op zoek moeten naar alternatieve verdienmodellen"
Gezien de druk op de fysieke omgeving is dit echter steeds bezwaarlijker. Als de milieukosten zouden worden doorberekend in de prijzen dan komt de Nederlandse handelspositie, die sterk samenhangt met specialisatie en intensief gebruik van inputs als voer en kunstmest, onder druk te staan. Veel producten kunnen immers ook door andere landen worden geleverd, goedkoper en tegen dezelfde of gunstigere milieu- of andere randvoorwaarden.

Gezien de toenemende aandacht voor duurzaamheid en klimaatverandering – ook in EU-verband getuige medio december 2019 gepubliceerde Green Deal - zal de sector daarom meer en meer op zoek moeten naar alternatieve verdienmodellen. Dat houdt onder meer in dat in plaats van de nadruk te leggen op handhaving van de internationale concurrentiepositie via lage kosten per eenheid product, de sector zich (nog) meer moet toeleggen op producten met specifieke kenmerken die verwaard kunnen worden (zoals kwaliteit en smaak, maar ook een lage CO2-voetafdruk). En op verdienmodellen waar de kracht van Nederland ligt: kennisintensieve processen en kennis van de maatschappelijke context waarin de agrosector acteert.

De maatschappelijke discussies over de effecten van de intensieve landbouwproductie in Nederland op de natuurlijke omgeving leiden tot allerlei innovatieve oplossingen om deze het hoofd te bieden. Te denken valt aan het vermarkten van reststromen tot mest-, voer- en/of energieproducten, of aan slimme technieken om het gebruik van inputs zoals water, voer, gewasbeschermingsmiddelen en energie te beperken. Dit levert ook relevante oplossingen op voor andere gebieden in de wereld die te maken hebben met vergelijkbare omstandigheden en/of uitdagingen.

Deze longread is in belangrijke mate gebaseerd op de publicatie 'Van koopman naar kopman, naar een nieuwe internationale positionering van de Nederlandse agrosector.' De tekst verscheen vandaag ook op de website van Wageningen University.

Dit artikel afdrukken