Het is aannemelijk dat runderen na hun domesticatie, zo'n 7.000-4.000 voor onze jaartelling, aanvankelijk vooral voor hun trekkracht, mest, huid, haar, melk en uiteindelijk wat vlees en voedselzekerheid werden gehouden. "Het laatste, zekerheid, betreft een soort bankfunctie, zoals je nu nog in Afrika veel ziet", zegt Gidi Smolders, voormalig onderzoeker van Wageningen UR. Smolders is nu onderzoeker en adviseur bij orgANIMprove. Koeien kun je slachten als hun andere nut minder belangrijk is. In slechte tijden bieden ze dan toch een hoogwaardige vorm van voeding.
Mogelijk leerden mensen ook van hun eigen ervaring met moedermelk hoe ze een dier tot een langere en hogere melkgift konden stimulerenMeer door kolven en melken
Waarschijnlijk gingen boeren hun koeien pas in latere instantie melken. Beter voer en melken leidden uiteindelijk tot een hogere melkgift, zodat er aanzienlijk meer melk overbleef dan voor de boer en z’n gezin alleen. Zo kon de zuivelindustrie ontstaan. Mogelijk leerden mensen ook van hun eigen ervaring met moedermelk hoe ze een dier tot een langere en hogere melkgift konden stimuleren. Een mensenmoeder die zoogt én kolft produceert meer en langer melk voor haar baby. Een moeder die stopt met borstvoeding geven en kolven produceert al snel geen melk meer, terwijl er ook kinderen zijn die soms tot 3 jaar blijven drinken bij hun moeder.
De hoeveelheid 'meer melk' bij de mens moeten we echter niet overdrijven. Ook de productie van de koe was waarschijnlijk beperkt. Net zoals in sommige Afrikaanse landen nog steeds het geval is, zoogt het kalf bij de koe terwijl het dier ook wat melk voor mensen produceert.
Koeien van oude rassen laten hun melk soms pas los als het kalf in de buurt is, weten boeren die met dergelijke dieren werken. Wijn- en TV-maker Ilja Gort ontdekte dat bijvoorbeeld Franse Salers koeien geen melk geven zonder kalveren.
De melkproductie stopte bij het spenen van het kalf. Vermoedelijk hebben in vroeger tijden koeien langer ‘droog’ gestaan dan nu het geval is. Een koe moet weer gedekt worden voor ze weer melk kan geven. De boer beslist of de tijd en het voer dat hij beschikbaar heeft daar rijp voor zijn.
Kaas, houdbaar gemaakte melk
Mensen ontdekten dat de melkgift van de koe behalve te rekken ook langer houdbaar is te maken. Dat leidde tot de verwerking van melk tot yoghurt en kaas, waardevolle eiwitrijke producten waarvan mensen gebruik konden maken op het moment van hun keuze.
Er kwamen ook praktijken voor, waarbij meerdere kalveren bij een daarvoor bestemde koe dronkenIn de 19e eeuw ontdekte Louis Pasteur bovendien dat het mogelijk was om bacteriën en schimmels te doden door verhitting. Aanvankelijk werd deze techniek bij wijn en bier gebruikt en pas later om ziekteverwekkers in melk te onschadelijk te maken. Deze ontwikkeling maakte ook melk langer houdbaar, mits het na het pasteuriseren werd gekoeld.
"Genetische selectie betekende, in combinatie met beter voer, dat melkkoeien langer melk bleven geven, ook meer melk dan het kalf nodig had", zegt Smolders. "Er bleef steeds meer over voor het boerengezin en voor de verkoop." Tot dan toe dronken kalveren nog bij de moeder, of dronken ze haar melk elders. Koe en kalf bleven contact met elkaar houden, al leefden ze waarschijnlijk een groot deel van de dag gescheiden: de moeder ging uit grazen, het kalf bleef thuis in of bij de stal.
Gespecialiseerde melkveehouderijen
Smolders vervolgt: "Als melk deel wordt van het inkomen, dan kan de boer ook betalen voor kunstmelk." Als vanuit de zich ontwikkelende steden een grote vraag naar melk ontwikkelt, ontstaan gaandeweg gespecialiseerde melkveehouderijen. Omdat mensen rijker kunnen worden als voedsel goedkoop is, proberen boeren zoveel mogelijk melk zo betaalbaar mogelijk aan te bieden.
Toen de boer meer melk ging verkopen, kwamen ook praktijken voor, waarbij meerdere kalveren bij een daarvoor bestemde koe dronken. De andere koeien werden gemolken voor de verkoop van de melk. Vermoedelijk, want niemand weet het zeker, werd pas in de 20e eeuw de snelle en definitieve scheiding van koe en kalf direct na de geboorte de gangbare praktijk. Dat doen boeren om een hechte band tussen moeder en kalf te voorkomen omdat die tot storend zoek- en loeigedrag leidt. Boeren optimaliseerden hun stallen in voor maximale melkproductie. Het kalf begon daardoor op de boerderij in de weg te lopen.
Vermoedelijk, want niemand weet het zeker, werd pas in de 20e eeuw het kalf na de geboorte snel en definitief gescheiden van de koe"Daarnaast", zegt Smolders, "komt er in de 20e eeuw een sterke lobby op gang om kalveren meteen te scheiden van koeien, vanwege het ziekterisico". Kalveren zijn met name in de eerste weken na hun geboorte kwetsbaar voor ziekten onder volwassen dieren. Ze hebben biest (de eerste moedermelk na een geboorte) nodig van de moederkoe om weerstand op te bouwen. Die krijgen ze, maar mogen ze niet drinken uit de uier van hun moeder.
Ontstaan kalfsvleesproductie
Kalveren worden daarom direct apart gezet. De eerste 14 dagen op het bedrijf waar ze zijn geboren. De inspanning is in deze periode gericht op het overleven van het kalf. Niet alle vaarskalfjes zijn nodig om een kudde in stand te houden; soms zijn er ook meer dan de boer nodig heeft. Stierkalveren zijn een restproduct van de melkveehouderij. Dat zijn ze ook altijd geweest. Overbodige vrouwelijke dieren en de jonge stiertjes worden pas na WOII grootschalig afgemest tot slachtwaardige vleesdieren. Naast de gespecialiseerde melkveehouderijen ontstond vooral in Nederland de kalfsvleesproductie met bekende slachters, verwerkers en voermakers als Van Drie, Denkavit en Pali.
In de moderne tijd worden kalveren voor de slacht afgemest in groepen. Bij de slacht zijn de dieren circa 8 maanden oud, terwijl ze in bijvoorbeeld Australië en Nieuw-Zeeland al kort na de geboorte als piepjonge bobby calves worden geslacht. Om het zwaardere, afgemeste kalf te voeden gebruikt de Nederlandse kalfsvleesindustrie magere melkpoeder en melkwei, de restproducten uit onze omvangrijke kaas- en boterindustrie.
We benaderden voor het maken van deze tekst vele kenners van de melkveehouderij. Daaruit bleek dat er weinig gedocumenteerde historische kennis bestaat over de manier waarop koe en kalf in de loop van de geschiedenis werden gehouden. Wel is duidelijk dat mensen al vele eeuwen gebruik maken van het feit dat een lacterend dier lang melk blijft produceren als haar melkgift wordt gestimuleerd, kunstmatig (door melken) of door een koe 1 of meerdere kalveren toe te wijzen.
Op 11 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Alleen al door de vorm van de veestal ( grupstal ) is wel duidelijk dat in Holland al heel lang kalveren direct van de moeders gescheiden worden.
Er wordt geschreven dat vermoedelijk pas in de 20e eeuw een snelle en definitieve scheiding van kalf en koe gangbare praktijk werd. Volgens mij was die scheiding reeds eerder gangbaar.
In een Frans artikel over de geschiedenis van blank kalfsvlees in Parijs is te lezen dat omdat boeren melk tegen een hoge prijs verkochten er financieel belang bij hadden zich snel na het afkalven van de kalveren te ontdoen, zodra de koe geen biest meer produceerde (na een week). Bij gespecialiseerde kalvermesters werden deze kalveren vetgemest.
Daarnaast staat in het boek Natuurlyke historie van Holland. Deel 9 geschreven in 1811 door J. le Francq van Berkhey:
“Het eerste, dat men doet, is het kalf, kort na dat het geboren is, van de moederkoe af te scheiden en het ter slagting over te geven, of ter aanhouding te bezorgen, naar mate het met de sekse van het kalf overeenkomt.
De stierkalven worden op twee onderscheidene manieren behandeld: want men verkoopt dezelven nuchter, om geslagt te worden, of men houdt dezelven aan tot stieren, of om vet te mesten. De kuiskalven, zijnde de koekalven, worden meest aangehouden en bezorgd, tot dat zij den ouderdom bereikt hebben om met de koeijen in het weiland te grazen.”
Verder wordt in het boek beschreven hoe de kalveren die aangehouden worden, gehuisvest en gevoerd worden en op welk moment weer bij de koeien in de wei kunnen lopen.
“Zoodanig stier- of kuiskalf, het welk men tot den volwassen ouderdom van stier of koe wil brengen, wordt, na dat het door de moederkoe gelikt en droog is, en ook aan de moederkoe gezogen heeft, in een schuur gebragt, het zij in de strooschuur, in het wagenhuis, of daar zulks het best gelegen komt; zijnde er bij groote boederijen doorgaans een schuur of stal, welke voor de kalven en het jong vee alleen geschikt is; voorts worden zoodanige eerstgeboren kalven, welke als dan aanhouders of zoogkalven genaamd worden, in die schuur of stal, in ruime hokken of in afschutsels, van schotplanken opgeslagen, gezet, en dadelijk met warme melk van de moederkoe, en ook met de zoogenaamde biest gevoed; vervolgens wordt de melk met warm water vermengd, tot dat zij beginnen gras of hooi te eten, het welk hun zoo veel mogelijk groen en zacht bezorgd wordt, waarbij men hun wel eens wat wortelen of aardappelen, of eenige andere versnapering, welke hun niet schaden kan, geeft: op deze wijze worden zij aan het gras of hooi eten, en ook aan het drinken van enkel water gewoon.”
In hetzelfde hoofdstuk wordt tevens ingegaan op kalvermesten, de invloed van de hokgrote, bewegingsvrijheid en vetaanzetting. Dat stierkalveren een restproduct zijn van de melkveehouderij en dat ook altijd zijn geweest en pas na WOII worden afgemest tot slachtwaardige dieren, klopt volgens mij niet en was reeds in de 18e eeuw gangbaar.
Wellicht ook eerder wanneer de tekst Een land van vee van J. Bieleman erbij wordt gehaald. Hierin wordt beschreven dat “in de tweede helft van de 17e eeuw in de veehouderij een differentiatie voordeed in de boter- en kaasbereiding, de veefokkerij, de productie van consumptiemelk en de vetweiderij. Noord-Holland ontwikkelde zich tot het belangrijkste vetweiderijgebied van Noordwest-Europa. Ten behoeve van de vleesvoorziening werden jaarlijks vele tienduizenden ossen vetgeweid”.
Misschien is het idee dat stierkalfjes een restproduct zijn een wonderlijk frame van deze tijd waarin ondernemers die besluiten haantjes op te fokken tot slachtdieren een schouderklopje krijgen en de rundveehouderij die dit al eeuwen doet wordt verketterd.
Ellen-Maureen, dank voor de prachtige referenties die je toevoegt!
Ik keek een beetje mee met Claudia en zag een diversiteit aan praktijken door de geschiedenis heen; ik vermoed zelfs dat die sterk afhankelijk is van de situatie in landen, streken, verstedelijking en logistiek. Hoe zie jij dat?
En jazeker, er zijn de nodige voorbeelden van volledige scheiding (die te maken hebben met toegenomen welvaart en industrialisatie), net zo goed als er voorbeelden zijn van deelpraktijken.
Zoals jouw voorbeeld al aangeeft: in Frankrijk is de eerste industriële kalfsvleeshouderij gestart. Ook in België ontstond die later. Inmiddels zijn de houderijketens en voerfabrieken daar - bij mijn weten dominant - in handen van twee Nederlandse kalvermesters: Van Drie en Denkavit.
Inmiddels zijn we zo rijk dat bij iedere Franse Lidl kalfsvlees te koop is (leverancier: Van Drie).
Wat vooral verbazing wekt: er zijn nauwelijks mensen in melkland Nederland te vinden die kunnen vertellen over de geschiedenis van de houderijvormen van koe en kalf.
NB: in Frankrijk is onder moderne culi's de meest begeerde vorm van kalfsvlees het melkkalf (het veau sous la mère), een niet bijgevoerd kalf van vleesrassen.
Wat ik zo lees in een Frans boek over de geschiedenis van de landbouw in de Limousin streek is dat Nederland al in de 17e eeuw een voorbeeld was voor de landbouwhervorming in andere landen. Er staat:
''Al in de 17e eeuw begonnen twee landen, Nederland en Engeland, aan een ware revolutie die hun landbouw en het lot van hun boeren ingrijpend zou veranderen.
Landbouwhistorici hebben gewezen op de voorbeelden van Nederland en Engeland als voorbeelden waaruit andere Europese landen inspiratie hebben geput om hun landbouw te hervormen. In Nederland raakten de adel en de burgerij gepassioneerd door de landbouw nadat zij hadden ingezien dat het verhogen van de opbrengsten door technische vooruitgang een bron van inkomsten was voor iedereen.
Zo werd het nieuwe idee van "productieve en intensieve landbouw" geboren. Dit werd mogelijk gemaakt door de verandering van de sociale structuren, die begon met de afschaffing van de landsheerlijke rechten in de 16e eeuw en de toewijzing van het land van de landheren aan rijke kooplieden en boeren. Een nieuwe landelijke klasse, hardwerkend en ondernemend, begon het land te bewerken door nieuwe landbouwmethoden toe te passen: eliminatie van onproductieve braakliggende grond, invoering van vruchtwisseling (wisselbouw) met afwisselend granen (tarwe, rogge, haver, gerst), wortelgewassen (aardappelen, rapen, bieten) en voedergewassen (klaver, wikke, tuinbonen, luzerne, hanenkammetjes) Tegelijkertijd kwam de veeteelt tot ontwikkeling en het vee, dat op stal werd gevoerd met het overvloedig geoogst veevoer, leverde kostbare mest die de vruchtbaarheid van de bodem en de opbrengst van de gewassen verhoogde. Dit teeltmodel, een ware revolutie voor zijn tijd, zou de basis vormen van de toekomstige "gemengde landbouw en veeteelt" die zich in de daaropvolgende eeuwen in Europa zou ontwikkelen. Het is gemakkelijk om de grote kloof te zien die de primitieve achtergebleven landbouw in Frankrijk scheidde van de innovatieve en productieve landbouw die in Nederland wordt bedreven.
Volgens de fysiocratische doctrine moest ook in Frankrijk de landbouw worden hervormd volgens het principe dat land de enige bron van rijkdom is en het de landbouw is die deze vermenigvuldigt; de landbouw is de voornaamste activiteit van de natie; Alles moet gedaan worden om het welvarend te maken''.
Nederland lijkt dus samen met Engeland voorop te hebben gelopen in de landbouwontwikkeling vanaf de 17e eeuw.
Dat neemt niet weg dat pas eind 19e eeuw, met de introductie van kunstmest, de boeren uit de Limousin regio zich konden ontworstellen aan een marginaal bestaan. Dit terwijl in de 18e eeuw al in iedergeval rond Parijs een gespecialiseerde zuivel- en kalversector ontwikkelde.
In het hoofdstuk van Bieleman is ook te lezen hoe de veehouderij in Nederland een dip kreeg in gedurende de 18e eeuw door hogere kosten (belasting, bescherming dijken), lagere opbrengsten en runderpest. Pas halverwege de 19e eeuw toen de Engelsen hun invoerrechten lieten vervallen bloeide de veehouderijsector weer op.
Dus ja, diversiteit van praktijken was afhankelijk van de situatie in en binnen landen, graanprijzen, importheffingen. Ook weer heel actueel, helaas.
Ellen-Maureen #4 . Ik vermoed dat in je Franse boek niet Nederland maar Vlaanderen bedoeld is (ze vormde toen samen de Nederlanden). Het ging vooral om de streken rond de Schelde, die goedkoop mest konden aanvoeren uit met name de Hollandse steden, waardoor uitputting van de zandgebieden in het huidige Nederland, die graan aan die steden leverden. Bovendien leverden de Vlaamse boeren meer dierlijke producten, waardoor meer mest beschikbaar was en minder afvoer van mineralen. Bij voldoende dierlijke mest wordt stikstof de beperkende factor, omdat die meer dan fosfor en kalium uit mest verloren gaat. Daarom werden vlinderbloemige (voeder)gewassen populair. Er was inderdaad veel belangstelling vanuit Engeland voor de Vlaamse landbouw. Daar is een boek over geschreven.
Het huidige Nederland was m.i. tot het einde van de 19de eeuw landbouwkundig een achterlijk land. Dat was toen ook de conclusie van een staatscommissie. Nederland had als enige Europese land toen nog ondermeer het middeleeuws tiendrecht (boer moet, los van de pacht, van elke tiende schoof graan er minstens één afstaan aan de vaak adellijke tiendhouder) en het eveneens middeleeuws heerlijk jachtrecht (ook adel; boeren moesten wildschade en jachtschade gedogen). De overheid voerde tot die tijd geen echte landbouwpolitiek; daar was een wereldwijde crisis voor nodig.