Coosje Dijkstra komt uit Friesland en ging aanvankelijk Voeding en Diëtetiek studeren in Groningen aan de Hanzehogeschool. Daarna studeerde verder aan de WUR. Daar bekwaamde ze zich in de epidemiologie, de basis van het onderzoek naar het effect van voedingspatronen op de volksgezondheid, onder leiding van de hoogleraren Ellen Kampman (gespecialiseerd in kanker en voeding), Ingeborg Brouwer (gespecialiseerd in vet en voeding) en Marianne Geleijnse (voeding en cardiovasculaire ziekten). Na haar afstuderen startte ze een promotie aan de VU. Vorig jaar promoveerde ze bij Brouwer en professor Marjolein Visser (gespecialiseerd in gezond oud worden) op de gevolgen van een lage sociaal-economische status (SES) op het voedingspatroon en de gezondheid van volwassen en ouderen.
Tijdens haar promotie werkte Dijkstra ook aan een project waar ze klanten van de Voedselbanken in levende lijve sprak en volgde. Als post-doc onderzoeker aan de Vrije Universiteit werkt ze op dit moment, samen met professor Jaap Seidell aan verschillende sterk sociaal-wetenschappelijk getinte onderzoeksprojecten in Amsterdam. Daar onderzoekt ze wat de invloed van een lage sociale status op de voeding van kinderen is én hoe je hun voeding kunt verbeteren. “We moeten echt vér voor de volwassenheid beginnen”, zegt ze over het verschil tussen haar promotie-onderzoek en haar huidige projecten.

We stelden haar drie vragen.

Hoe komt een epidemioloog in de sociale wetenschappen terecht?
“Ik voel me nog steeds een epidemioloog en voedingswetenschapper. Maar door mijn werk voor de voedselbanken ontdekte ik dat er het nodige licht kan zitten tussen de vragenlijsten die volksgezondheidsonderzoekers opstellen en de antwoorden die ze daarop krijgen.”

Beide manieren van kijken zijn belangrijk. Van de epidemiologie leer je het effect. Van de sociologie leer je hoe je dat effect kunt voorkomen.
Waar bestaat dat licht uit? “Ik ontdekte dat achter ieder antwoord mensen schuilgaan en de manier waarop ze leven. Dat ze vanuit die realiteit reageren op vragen. Dat maakt een fundamenteel verschil voor hoe je hun antwoorden interpreteert en er - als je alle gegevens en antwoorden door een machine haalt - conclusies aan verbindt. Een epidemioloog ontdekt bijvoorbeeld dat mensen met een lage SES ziekmakend eten en concludeert dat ze dat niet meer moeten doen. Een socioloog of antropoloog ziet hoe dat komt, wat je er vermoedelijk aan kunt doen en ook dat de antwoorden variëren naar gelang de uiteenlopende situaties waarin mensen leven. Zulke inzichten komen niet terecht in de data waar de epidemioloog mee aan de slag gaat.”

Is epidemiologie dan overbodig? “Nee, dat is een totaal verkeerde conclusie. Beide manieren van kijken zijn belangrijk. Van de epidemiologie leer je het effect. Van de sociologie leer je hoe je dat effect kunt voorkomen. Helaas is dat een weinig exact vak. Het is een soort gezond verstand. Ik moet vaak denken aan Johan Cruyff en zijn onsterfelijke ‘als je het ziet, snap je het’. Helaas vinden nog altijd heel veel voedingswetenschappers dat zoiets als ‘sociologie van de voeding’ geen wetenschap is en geen plek heeft aan universiteiten. Ik ben het daar niet mee eens. Ze missen iets, maar misschien moet je het eerst in de praktijk ervaren.”
We kunnen alleen niet bewijzen hoe groot het effect is, omdat je geen dubbelblind onderzoek kunt doen naar een wijk waar je wel en geen preventie toepast

Hoe belangrijk is preventie?

“Heel belangrijk, vermoed ik vanuit mijn inmiddels heel wakker geworden sociologische en antropologische intuïtie. We kunnen alleen niet bewijzen hoe groot het effect is, omdat je geen dubbelblind onderzoek kunt doen naar een wijk waar je in het ene deel wel en in het andere geen preventie toepast. Effect kost tijd en iedere wijk is anders. Daarom krijg je nooit sluitend bewijs, terwijl het natuurlijk evident is dat minder verleiding om van alles en nog naar binnen te stouwen nogal helpt om mensen gezonder te houden.” Is het dan misschien een beetje dom om naar bewijs te vragen in zulke evidente gevallen? Dijkstra: “Dat is een lastige vraag in academische kringen.” Als er geen antwoord komt, laat dat dan niet veel preventief te vermijden leed ontstaan? Dijkstra: “Er is wat meer lef en verstandige sociologie nodig in de voedingswetenschappen. En gelukkig is dat er ook. Onze onderzoeken in Amsterdam vinden brede steun en we werken samen met onder andere onderzoekers van de WUR, het Erasmus Rotterdam en de universiteit van Maastricht."


De tekening in de praktijkruimte van Dijkstra's moeder

De uitdaging is te begrijpen hoe je de leefomgeving zo kunt veranderen dat kinderen niet zo dik worden
Hoe kijkt Dijkstra aan tegen dat opeens hip geworden woord, ‘positive health’?
Dat woord is nogal in de mode de laatste tijd.” Dijkstra pauzeert even. We bellen haar als ze in de praktijkruimte van haar moeder, een fysiotherapeut, zit. Daar hangt een plaatje dat in de woorden van Dijkstra “al helemaal positive health is”. De nuchtere Friezin zegt: “Ik verbaas me over de hype rondom positive health. Goede behandelaars keken altijd al veel breder, net zoals slimme epidemiologen dat natuurlijk allang deden. Mijn moeder weet wie ze behandelt en past daar haar werk op aan. Moet ze nu opeens een diepte-psychologisch interview met haar patiënten gaan doen? Ze weet allang hoe ze de botten en spieren onder haar handen moet bedienen met net dat beetje meer verstand van de mens daarachter en wat zij binnen haar bereik voor die persoon kan doen. En ook ik gebruik In mijn onderzoek het model van Whitehead en Dahlgren uit het begin van de jaren negentig. Nu zou je het als ‘positive health’ kunnen verkopen. Ik ben voor ‘positive health’ als het zorgt voor meer aandacht voor het completere beeld dat achter de feiten schuilgaat. Maar laten we wel met twee benen op de grond blijven staan. Het is iets dat behandelaars en academici misschien al wel sinds Hippocrates en zijn ‘laat eten je medicijn zijn’ praktiseren. Na Hippocrates zijn we gaan snappen dat de context en de leefstijl die daarmee samenhangen bij dat gezonde eten zijn gekomen. Een goede dokter ziet te dikke kinderen al aankomen voor ze te zwaar zijn geworden. Daar wil iedere dokter iets aan kunnen doen. Daarom is de uitdaging niet de dokter te helpen zich daarvan bewust te worden, maar te begrijpen hoe je de leefomgeving zo kunt veranderen dat kinderen niet zo dik worden. Dat is andere koek waarvoor ook positive health niet zomaar een beter recept is.”

Dr. Coosje Dijkstra is dinsdag aanstaande te horen in de serie It’s the Food my Friend in de Amsterdamse Rode Hoed. De avond staat in het teken van Positive Health.
Dit artikel afdrukken