De wetenschappers bekeken de gegevens van 55.000 meisjes uit Stockholm en omstreken, met een leeftijd tussen de 15 en 18 jaar, die tussen 2000 en 2010 het gymnasium bezocht hadden. De resultaten van het onderzoek verschenen in het International Journal of Epidemiology.

Uit de onderzoeksgegevens bleek dat de schoolomgeving zelf verschil maakt in het voorkomen van eetstoornissen en niet individuele kenmerken van de scholieren. De wetenschappers vonden een associatie tussen het voorkomen van eetstoornissen, de samenstelling van het leerlingenbestand van de school en het opleidingsniveau van de ouders. Een meisje op een school met 50% vrouwelijke scholieren van wie 50% van de ouders een universitaire opleiding heeft afgerond, heeft 2,1% kans op een eetstoornis. Wanneer 75% van de scholieren van het vrouwelijk geslacht is en 75% van de ouders een universitair diploma heeft, heeft hetzelfde meisje 3,3% kans op een eetstoornis.

De auteurs wijzen op drie mogelijke redenen hiervoor. Het kan zijn dat eetstoornissen zich binnen de schoolgemeenschap verspreiden via vriendengroepen. Bepaald gedrag, zoals extreem afvallen, bezorgheidheid over het uiterlijk of vreetbuiten, wordt door andere leerlingen gekopieerd. Ook kan het zijn dat sommige scholen met een hoog ambitieniveau (en veel hoogopgeleide ouders) een cultuur in stand houden waarbij de leerlingen aangespoord worden altijd hun uiterste best te doen. Dit draagt bij aan het ontwikkelen van een eetstoornis.

Een derde reden kan zijn dat het alleen maar zo lijkt dat scholen met meer meisjes en meer hoogopgeleide ouders ook meer eetstoornissen binnen hun muren hebben, omdat die scholen er beter in slagen hun leerlingen tot behandeling te overreden.
Dit artikel afdrukken