Als samenleving streven we naar een duurzame landbouw die met een minimale impact op de leefomgeving voedsel produceert. Overheden kunnen de transitie naar een duurzame landbouw afdwingen via regelgeving. Ze leggen dan veel verantwoordelijkheid bij de boeren. De overheid kan ook kiezen voor het stimuleren van duurzame voedselsystemen, bijvoorbeeld door certificering of via prijsstellingen (‘true pricing’) die de milieu-impact - of het uitblijven daarvan - in de prijs verdisconteren. Voor de uitvoering van beide soorten maatregelen is het meten van de milieu-impacts en de invloed van de maatregelen daarop van belang. Op die manier kun je beoordelen of maatregelen wel het beoogde resultaat hebben.

Kritische Prestatie Indicatoren
EKO, Beter Leven of RSPO voor palmolie zijn traditionele keurmerken voor certificering. Een recente uitbreiding op dat assortiment zijn de Kritische Prestatie Indicatoren (KPIs). Binnen het voedselsysteem meten we de duurzame prestaties van individuele boeren door die te toetsen aan afspraken over de te halen doelen. De verwachtingen van de inzet van KPIs voor de transitie naar een duurzame landbouw zijn hooggespannen. Maar hoe weten we nu of keurmerken en KPIs werkelijk helpen om de noodzakelijke transities in gang te zetten en de doelen rond klimaat, energie, biodiversiteit en circulariteit dichterbij brengen. En wie bepaalt die doelen?

Niemand controleert of een keurmerk ook werkelijk bijdraagt aan de grote maatschappelijke doelen
Controle op realisatie effect
Iedereen mag een keurmerk afgeven. En daar beginnen de complicaties. Veelal controleren gecertificeerde instellingen of bedrijven die een keurmerk voeren, voldoen aan de criteria van het keurmerk. Maar niemand controleert of een keurmerk ook werkelijk bijdraagt aan de grote maatschappelijke doelen. Daardoor loert greenwashing om de hoek. Een voorbeeld is RSPO. Het keurmerk voor duurzame palmolie claimt biodiversiteit te beschermen maar zelfs de meest recente criteria en indicatoren van het keurmerk monitoren de werkelijke biodiversiteit niet.

Onafhankelijke toetsing
Een ander gevaar zijn te kleine stappen om de beoogde transitie te realiseren. Juist KPI's lenen zich voor die verleiding. De spelers in het voedselsysteem stellen zelf de KPI's vast. Dat zorgt voor draagvlak in de keten en is daarom van grote meerwaarde. Het laat de KPI's aansluiten bij hun bedrijfsvoering en maakt dat ze implementeerbaar zijn. Dat effect is veel minder gegarandeerd bij het opleggen van regels door de overheid. Maar het is aan marktpartijen zelf om te bepalen of de afgesproken prestaties voldoende zijn in het licht van de beoogde maatschappelijke doelen. Om de realisatie daarvan te beoordelen kan een goede afspiegeling van maatschappelijke partijen bij het bepalen van de KPI's bijdragen. Garanties geeft dat niet. Een onafhankelijke toetsing door experts op de maatschappelijke doelen zou kunnen helpen.

Inspanning versus resultaat
Een andere complicatie is dat een aantal keurmerken en KPI's gebaseerd is op inspanningen en niet op resultaten. Dat is begrijpelijk omdat herstel van bijvoorbeeld biodiversiteit of bodemkoolstof vele jaren kost, terwijl je onderweg wel wilt laten zien dat je de juiste weg inslaat en daar een beloning voor wilt. Tegelijk lopen we het gevaar de beoogde resultaten niet te halen, omdat een inspanning geen resultaat garandeert - alle goede bedoelingen ten spijt.
KPI's hebben hun beperkingen, maar kunnen wel degelijk een effectieve bijdrage leveren aan een duurzamer voedselsysteem
De verwarring tussen inspanning en resultaat resulteert in een langetermijnprobleem voor zowel de maatschappij als de KPI's zelf. Denk bijvoorbeeld aan de juridische problemen die zijn ontstaan rond het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Nederland zit de facto al drie jaar gevangen in het gevolg van maatregelen die een onzeker effect blijken te hebben.

Validatie cruciaal
De validatie van de KPI's (en keurmerken) op de prestaties is daarom cruciaal voor hun betrouwbaarheid. Omdat het effect van maatregelen heel situatie-specifiek kan zijn, is het helaas niet eenvoudig om hun werkzaamheid vast te stellen; denk bijvoorbeeld aan de invloed van bodemtype, waterstanden en andere omgevingsfactoren. Daarom is validatie en afstemming van maatregelen en prestaties op lokale omstandigheden van groot belang. Het zou niet juist zijn als bijvoorbeeld boeren op klei altijd goed scoren in bodemkoolstofbeheer, puur omdat hun bodems meer koolstof hebben, terwijl een stijging in de lagere hoeveelheid bodemkoolstof op zandgronden veel meer impact kan hebben op bodembiodiversiteit, het vasthouden van water en het tegengaan van nitraatuitspoeling. KPI's en certificatie kunnen een effectieve bijdrage leveren aan een duurzamer voedselsysteem, maar dan moeten we wel oplossingen vinden voor de huidige beperkingen.

Peter van Bodegom is hoogleraar milieubiologie (Centrum voor Milieukunde, Universiteit Leiden). Hij promoveerde op methaanemissie uit rijstvelden. Hij werkte bij een aantal universiteiten in Nederland (Wageningen Universiteit, Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden), altijd op het snijvlak van biologie/ecologie en het milieu. Over zijn werk zegt hij: "ik gebruik een combinatie van modellen, experimenten en grote data-analyses om de interacties tussen organismen en hun leefomgeving te begrijpen en te voorspellen. In toenemende mate bestudeer ik ook in de wisselwerking tussen mens en de natuur. Hoe beïnvloedt de mens de natuur? Maar ook vice versa. Hoe is de mens afhankelijk van de diensten die de natuur levert?"
Dit artikel afdrukken