Onze voorouders ontdekten al zeker 9.000 jaar geleden de voordelen van het conserveren door fermentatie. Het oudste tot nu toe bekende bewijs dateerde zo'n 7.000 jaar terug en betrof druiven die tot wijn waren gefermenteerd. De nu ontdekte fermentatie-resten zijn van vis.

Het gaat om blankvoorns, een vissoort die zonder bewerking niet gemakkelijk te eten is.

Archeologen van de Universiteit van Lund ontdekten aan de oevers van een meertje in Zuidoost-Zweden een 9.000 jaar oude sleuf in kleigrond. In de bijna 3 meter lange sleuf troffen ze ruim 200.000 visgraten aan. Sommige botjes waren aangetast door zuur, een gevolg van fermentatie.

De onderzoekers denken dat de jagers-verzamelaars uit deze 'pre-landbouwtijd' gebruik maakten van technieken die door poolvolkeren eeuwenlang gebruikt zijn om vis te fermenteren, namelijk begraven in kleigrond of in een afgesloten dierenhuid. In de sleuf werden ook resten van een zeehonden- en wildezwijnenhuid aangetroffen.

Fermenteren van vis op deze manier kost een paar maanden. Rondom de sleuf werden gaten in de grond aangetroffen. Waarschijnlijk bouwden de jager-verzamelaars een hek en dak om de fermenterende vis te beschermen. De ontdekking lijkt er op te wijzen dat deze noordelijke jager-verzamelaars minder nomadisch leefden dan tot nu toe gedacht. Ze waren bedreven in het bewerken en bewaren van grote hoeveelheden voedsel gedurende een langere verblijftijd op één locatie. Dat zet het ontstaan van en de verspreiding vanuit de Levant van de vroege landbouw mogelijk in een wat ander licht.
NRC - Begraven vis is oudste vorm van fermentatie
Reageer
  • Deel
Druk af