De onderzoekers, van het Amerikaanse Monell Chemical Senses Center, testten 101 kinderen van 5 tot 10 jaar oud, en hun moeders (76). Ze publiceerden hun bevindingen
in PLOS One. Behalve dat de proefpersonen allerlei gegevens over hun eetpatroon moesten invullen en speeksel- en urinemonsters inleverden werd er in dit onderzoek ook daadwerkelijk geproefd. De ene testdag kregen de proefpersonen in een speciaal ingerichte testruimte suikerwater en druivengelei te proeven, de andere dag bouillon en crackers.

Favoriet kiezen
De testprocedure was hetzelfde voor de kinderen en hun moeders. Er werd steeds een tweetal producten aangeboden waarvan de lekkerste werd aangewezen. Er waren vijf concentraties aangemaakt, met 3 tot 36% suiker, en met 0,92 tot 6,14% zout. De favoriet werd vervolgens vergeleken met de naasthogere of lagere. De voorkeursconcentratie was die die twee keer na elkaar werd aangewezen, of het nu naast een hogere of een lagere concentratie was. De serie werd twee keer doorlopen, een keer van met de zwakste concentratie eerst, de tweede serie met de sterkste concentraties eerst.
Om de test nog beter aan te laten sluiten op de dagelijkse eet-werkelijkheid, waren er voor de 'zoete dag' druivengelei's gemaakt met 30 tot 70% suiker en voor de 'zoute dag' crackers met een zoutgehalte dat varieerde van 0,8 tot 6.12%. In in de winkel verkrijgbare gelei zit gemiddeld 50–60% suiker, commerciële crackers zitten rond de 2,9% zout.

Resultaten
De onderzoekers stelden een positieve correlatie vast tussen zoete en zoute voorkeuren: als de kinderen echt van zoet hielden, hielden ze ook van veel zout. Ook bij de moeders werd eenzelfde relatie gevonden, maar dan bij beduidend lagere zoet- en zoutgehaltes.

De voorkeuren van de kinderen bleken ook samen te hangen met biologische kenmerken. De langere kinderen uit de testgroep hadden een voorkeur voor de zoetere concentraties, en de kinderen met een voorkeur voor de zoutere bouillons bleken meer lichaamsvet te hebben. Bij de kinderen én hun moeders die vooral van zout hielden, bleek bovendien uit hun eetgegevens dat zij meer zout in hun eten hadden binnengekregen. Maar voor de zoet-voorkeur en de hoeveelheid suiker die de proefpersonen binnen hadden gekregen werd juist geen relatie gevonden met een hoge inname van suiker. Dat zou kunnen zijn doordat er in het voedingsaanbod al veel met zoetstoffen en suikervervangers gewerkt wordt, suggereren de onderzoekers.

'Moderne voedselomgeving'
De onderzoekers concluderen dat kinderen, met hun dus nu bewezen uitgesproken voorkeur voor lekker zoet en flink zout, kwetsbaar zijn in onze moderne voedselomgeving. Vroeger waren zout en suiker nog schaars. Maar wil je nu je kinderen minder suiker en zout binnen laten krijgen, heb je een 'sociale, politieke en economische voedselomgeving nodig die een dergelijke gedragsverandering ondersteunt en promoot'. In onze westerse samenleving is dat bepaald niet vanzelfsprekend. En heb je daar uiteindelijk je weg in gevonden, dan heb je als ouder die wil ingrijpen ook nog eens te maken met een sterke biologische voorkeur.

De onderzoekers sluiten af op een lichtpuntje. Als we dit snappen, begrijpen we niet alleen waarom en hoe kinderen kwetsbaar zijn ten aanzien van het huidige voedingsmiddelenaanbod, maar ook hoe we stappen kunnen zetten op weg naar gezonder eten door aan te sluiten bij de smaakvoorkeuren van opgroeiende kinderen. Hoe dat moet vertellen ze er niet bij.

Fotocredits: 'smullen', uitsnede, Tom & Katrien
Dit artikel afdrukken