In de Nederlandse review kwamen wij tot de conclusie dat er veel onderzoek gedaan is in het verleden (tot 10 jaar terug) met de toen gangbare meetmethodes voor de bepaling van ammoniakemissies. De resultaten van één van de grootste datasets op dit gebied laten zien dat er een grote spreiding is in de hoeveelheid ammoniak die vervluchtigt uit de mest na het uitrijden in het veld. Neem je het gemiddelde van alle metingen, wat inderdaad is gedaan, dan heb je vanwege de grote hoeveelheid gegevens, op landelijk niveau een aardig beeld. Op lokale schaal zal zo’n gemiddelde echter afwijken van de werkelijkheid omdat het voorbij gaat aan factoren die de emissie medebepalen zoals grondsoort, weersomstandigheden, type mest en mate van verdunning.
Bovendien is juist in de vertaling van deze gegevens onvoldoende rekening gehouden met die emissie-bepalende factoren. Daarom is het wetenschappelijk zinloos om op basis van deze landelijk gemiddelden de emissie en depositie van ammoniak in specifieke situaties te berekenen. Het betekent immers dat de bestaande methode alleen voor een gemiddeld, maar niet voor welk echt bedrijf dan ook geschikt is.
De Nederlandse reviewers concluderen voorts dat de effectiviteit van emissiebeperking door het onderwerken van de mest die op veldexperimenten zijn gebaseerd worden overschat; in de praktijk pakken deze doorgaans lager uit. Wie daar zekerheid over wil hebben, moet meer onderzoek doen om de ammoniakemissie op lokale schaal echt correct te kunnen kwantificeren met nieuwe meetmethoden. Verder is er een scala aan mogelijkheden om op bedrijfsniveau de emissie te verminderen. Ook deze zijn echter onvoldoende onderzocht voor wie ze in de praktijk wil toepassen.
De afgelopen jaren is de emotie binnen het ammoniakdebat hoog opgelopen en is er vanuit verschillende groepen van boeren bezwaar geuit tegen het generieke middelenvoorschrift. Wageningen en Den Haag houden elkaar stevig vast en vinden ongetwijfeld dat er voldoende aanleiding is om op basis van deze review op dezelfde voet door te kunnen gaan met het ammoniakbeleid. Vooral de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) kan blijven bestaan omdat de wetenschappelijke onderbouwing voldoende zou zijn. Het was geen vraag aan de reviewers dit te beoordelen. In de review is, zoals hierboven geschetst, wel aangegeven dat de wetenschappelijke onderbouwing voor de lokale schaal ondermaats is. Zolang er met landelijk gemiddelde factoren gewerkt wordt, wordt geen recht gedaan aan de grote lokale spreiding en lokale problematiek ten aanzien van ammoniak. Vergelijk het met de weersvoorspellingen: landelijk kunnen de temperatuur en de windkracht wel kloppen, maar het maakt een groot verschil of je langs de kust of in Zuid-Limburg woont! Verder is er een groeiende beweging bij agrarische ondernemers om meer vanuit het behoud van bodemvruchtbaarheid en het sluiten van kringlopen te boeren. Dergelijke boeren streven naar mest als kwaliteits- in plaats van afvalproduct. Juist voor hen zou in het beleid ruimte gecreëerd moeten worden vanuit duurzaamheidsperspectief. Er zijn voldoende academisch onderbouwde aanwijzingen dat hier integraal milieuwinst te behalen is.
Het zou verstandig zijn als de Tweede Kamer de review zelf nog eens grondig doorneemt en daar hopelijk de juiste conclusies aan verbindt: het beleid zou zich meer richting doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften moeten ontwikkelen. Dat biedt ruimte voor regionale diversiteit, voor integratie van natuur en landbouw en voor een centrale rol voor daadwerkelijk duurzamere kringlopen die meer omvatten dan alleen een generiek middelvoorschrift. Kennelijk hanteert het ministerie een andere agenda en geeft het daarom de voorkeur aan het misinformeren van de Kamer.
Eerder besprak Foodlog dit onderwerp naar aanleiding het artikel Mest & het ministerie.
Jan Willem Erisman is directeur van het Louis Bolk Instituut en bijzonder hoogleraar Integrale Stikstofstudies aan de VU in Amsterdam.
Fotocredits: bovengronds mest uitrijden, Wikimedia Commons Resultaten internationale review onderbouwing ammoniakemissiefactoren en Accurate estimation of ammonia emissions after manure application: an interdisciplinary approach
Op 31 oktober krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
@ Piet, Dat zie ik hier ook al zijn er pootgoedtelers die op specifieke (laatrijpe) rassen wel drijfmest gebruiken. Vaak van vleesvarkens die een veel hoger aandeel N-min in de mest hebben, op zwaardere kleigronden komt de N geleidelijker beschikbaar dan op lichtere gronden. Daar krijg je dan een pak loof en te weinig knolzetting.
Verder is de slotzin van Paul Blokker interessant, de vraag of het zodebemesten directe emissie vanuit de mest weliswaar beperkt maar dat door deze techniek vervolgreacties in de bodem plaatsvinden die weer ammoniakemissie veroorzaken.
Afrijpende/stervende akkerbouwgewassen producren toch ook ammoniak?
Herman Z ,reactie #87 is een goede uitleg. Op akkerbouwland dezelfde ervaringen vanwege het verschil tussen Norg en Nmin. Nmin is direct opneembaar door de plant, Norg moet eerst in de bodem omgezet worden naar Nmin eer het voor de plant beschikbaar komt. Het is dus niet zo dat alle N ( min + org ) uit drijfmest direct voor de plant beschikbaar is.
Ervaring leert dat omzetting in de bodem van Norg naar Nmin bij zomerse temperaturen minstens 3 maanden duurt. Bij lagere temperaturen uiteraard langer. Die omzetting is ook de reden dat drijfmest in de teelt van pootaardappelen niet aan te bevelen is. Door de omzetting van Norg naar Nmin begint deze Nmin voor de pootaardappelplant beschikbaar te komen op het tijdstip van doodspuiten. Met gevolg dat er hoopjes problemen ontstaan om de pootaardappelplant goed en op tijd dood te krijgen. Suikerbieten idem dito. Op tijdstip van oogst suikerbieten is er door de omzetting vanuit Norg nog een hoop Nmin door de suikerbiet opgenomen. Suikerbiet is bij de oogst dan niet goed gerijpt en het suikergehalte en winbaarheid zijn dan veel te laag.
Vanwege Norg en Nmin in drijfmest zouden de ammoniakmetingen op basis van stikstof verfijnder moeten zijn.
@ Herman # 85. Ik kan je betoog goed volgen waarbij je uitgaat van gewone mest (½ org en ½ min N). Ik heb jarenlang bemest met verschillende toegelaten systemen maar los van de emissie(beperking) daarvan viel mij het stikstofrendement niet mee op de kalkrijke zavel met 2 tot 3% o.s. De laatste jaren begin ik zo vroeg mogelijk met uitrijden met < 15 M³/ha waarbij ik de mest niét mix. Daarbij maak ik dan een proefstrook met bovengrondse aanwending. Deze strategie werkt hier heel goed, het gras krijgt sneller kleur en groeit beter dan bij gebruik van dikkere of gemixte mest. Na ca 1 maand herhaal ik dit en wanneer de put ½ leeg is pomp ik ca 25% water bij de dikkere mest en mix dit met Agri-mest. Na de 1e snede rijdt ik dit uit en ook weer een proefstrook bovengronds. Nu heb ik geen meet/weeggegevens maar mijn ogen en neus vertellen dat dit beter werkt dan standaard mixen en zodebemesten. Daarbij merk ik op dat zodebemesten op het overgrote deel nieuw ingezaaid land vanwege structuurbederf eigenlijk niet kan. Ik denk dat het voordeel van zodebemesten op de meeste bedrijven uitkomt in de snelle beschikbaarheid van de minerale stikstof maar dat het systeem t.a.v. organisch gebonden stikstof niet werkt en dat daardoor de benutting van eigen drijfmest op een (te) laag niveau blijft hangen.
Ik zag inmiddels reacties van SGP tot PvdD richting de staatssecretaris die o.m. gebaseerd zijn op dit stuk en zijn comments. Realiseert u zich dus dat u hiermee een beetje in het parlement zit en kunt helpen het dossier te verhelderen.
# 79. Hallo Paul,
- Ik heb me in de analyse gericht op het verschil in ammoniakemissie en stikstofbenutting bij bovengronds uitrijden en zodebemesten van gewone mest. Die focus heb ik bewust aangebracht. Mijn veronderstelling was in eerste instantie dat het verschil in emissie terug te vinden zou zijn in het verschil in stikstofbenutting, maar dat kwam er niet uit.
- wat bedoel je precies met de verliesfractie 25 versus 50%, bedoel je met 50% het percentage minerale stikstof van de totale stikstof?
- hoe lager het TAN-gehalte, hoe lager de emissie zou moeten zijn bij alle andere omstandigheden hetzelfde. Je zou denken dat vooral de emissie na bovengronds uitrijden het snelst daalt. Het verschil tussen bovengronds en zodebemesten zou daardoor verder kunnen afnemen. Het is van belang dit type onderzoek goed te meten en goed vast te leggen.
- is trouwens het onderzoek van dit voorjaar verder gerapporteerd (behalve de presentatie?). Ik heb nog gezocht naar de mestsamenstelling maar kon die niet vinden.
- voor mij is het verschil in stikstofbenutting tussen bovengronds uitrijden en zodebemesten hard bewijs dat zodebemesten zeker wel een flinke reductie in emissie geeft. En die reductie blijft ook op lange termijn (jaren) bestaan. De veronderstelling dat er op lange termijn alsnog meer ammoniak wordt uitgestoten na zodebemesten blijkt niet uit de cijfers. Vergeet niet dat het gras ook vrijwel meteen na het bemesten begint met stikstof opnemen, die stikstof kan ook niet meer verloren door emissie. Ammoniak die vrijkomt door mineralisatie wordt verder in eerste instantie toch door het gras opgenomen.
- ik heb geen verklaring voor het ammoniakgat. Het kan zijn dat er andere bronnen zijn die afgelopen jaren in ammoniakuitstoot zijn toegenomen, waardoor je het effect van emissiearm uitrijden niet terugziet.