'Laat uw voeding uw medicijn zijn en uw medicijn uw voeding', zei de oude Hippocrates 2300 jaar geleden. Er is een relatie tussen wat we eten en onze gezondheid gaat. Meer groenten en fruit is volgens sommigen maar één stapje in de goede richting. We zouden eigenlijk de voorkeur moeten geven aan 'wilde' groenten en fruit. Recente studies laten zien dat veel van onze gewassen arm zijn aan fytonutriënten. Dat zijn de stoffen die in potentie het risico op kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en dementie verlagen. En de afname daaraan dateert niet van de afgelopen 50 of 100 jaar. De mens is waarschijnlijk al sinds het begin van de landbouw, 10.000 jaar geleden, met een selectieproces begonnen waarbij vitaminen, mineralen, eiwitten, vezels, gezonde vetten en antioxidanten uit ons voedsel verdwenen.

In The New York Times zet Jo Robinson, auteur van het binnenkort te verschijnen boek "Eating on the Wild Side: The Missing link to Optimum Health", haar ideeën over deze afname uiteen.

Robinson zegt dat het dankzij nieuwe technologieën mogelijk is ons huidige eten te vergelijken met planten in het wild. Die blijken vele malen meer fytonutriënten te bevatten dan groenten of fruit in de winkel - of zelfs direct van de boer. Robinson stelt dat er twee redenen zijn voor de genoemde afname: de afgelopen 10.000 jaar hebben onze boerende voorouders consequent voor de minst bittere versie van een groente gekozen. De meeste fytonutriënten die goed voor ons zijn smaken bitter, zuur of doen je mond samentrekken. Daarnaast hebben ze de voorkeur gegeven aan planten die relatief weinig vezels, maar veel suiker, zetmeel en olie bevatten. Die smaakten beter en gaven ook nog eens meer energie. Dat ze minder gezonde stoffen bevatten, merkten onze voorouders waarschijnlijk niet zo, omdat ze toch vaak jong stierven door ongelukken en infecties.

Robinson vertelt het verhaal van de 'teosinte', een voorouder van onze maïs. Oorspronkelijk met maar een paar korrels per aar, en dan nog eens keihard. In de loop der eeuwen werd het een kolf, met allerlei kleuren korrels. In de 17e eeuw gaven de Europese kolonisten die de naam "Indian Corn". Nog iets later, in de 18e eeuw, dook er een variant op die vooral geel en dan ook nog eens zacht en zoet was. Daarmee ging de mens de rol van moeder natuur overnemen: vanaf nu werd er actief geëxperimenteerd om een witte, zoete maiskolf. Tot straling toe werd op de maïs losgelaten, met als gevolg de nu bekende 'supersweet corn', de meest verkochte en gegeten maïssoort in VS. Maar met de kleurendiversiteit verdwenen ook de gunstige anthocyanines uit de mais, weten we nu.

De voorkeur van de mens voor zoeter en zetmeelrijker heeft er toe geleid dat van honderden vruchten en groenten de nutriënten drastisch verminderd zijn. Kunnen we daar nog wat tegen doen, vraagt Robinson. Ze komt zelf met het antwoord: begin maar gewoon. Kies de geelste maïs die je kunt vinden, en gebruik blauw, rood of paars maïsmeel. Eet rucola, want die is nog nauw verwant met z'n wilde voorgangers, in plaats van kropsla. Andere nog dicht bij hun wilde neefjes staande planten zijn lente-uitjes en natuurlijk ook kruiden - die je ook nog echt in het wild kunt vinden (en plukken).

Robinson verbaast zich er over dat bij het ontwikkelen van nieuwe soorten niet onderzocht wordt welk gehalte aan nutriënten zo'n nieuwe variëteit bevat. "Uiteindelijk hebben we meer nodig dan een aanbeveling om meer groenten en fruit te eten: we hebben meer groenten en fruit nodig die de nutriënten bevatten die nodig zijn voor een optimale gezondheid".

Fotocredits: 'Indian corn', uitsnede, Nedra
Dit artikel afdrukken