Technisch geavanceerd speurwerk van onder meer Nederlandse archeologen gaat het de theorie achter het paleodieet lastig maken. De mens is helemaal niet evolutionair voorbestemd om geen koolhydraten te eten, zoals paleo-aanhangers beweren. De oermens at al dagelijks pap en brood en dronk bier van wilde granen voordat de stap naar de landbouw werd gemaakt, ver voor het Neoliticum 10.000 jaar geleden.

In het artikel ‘The Ancient Carb Revolution’ geeft het wetenschappelijke tijdschrift Nature een overzicht van nieuwe ontwikkelingen in de analyse van vondsten uit opgravingen. Resten van dierlijke herkomst zijn altijd al wel gevonden. Daaruit is het beeld ontstaan van de oermens, die rond het kampvuur op mammoetbiefstukken zat te kauwen. Maar “het ouderwetse idee dat jager-verzamelaars geen koolhydraten aten, is onzin,” aldus een onderzoeker in Nature.

Archeobotanisten
Het grote probleem voor archeobotanisten, die zich specialiseren in het (onder)zoeken van plantenresten uit de oudheid, is dat plantenresten vergaan. De Nederlandse archeoloog Lucy Kubiak-Martens noemt het in Nature de “missing link” in de kennis over oerdiëten.

Alleen indirect bewijs toont aan dat er al vroeg granen en groenten op het menu stonden. Verkoolde resten van aangebrande pap en stukken brood die in de haard waren beland bleven wel bewaard. Van sommige van die resten kon vastgesteld worden (aan de dunne celwand) dat ze gefermenteerd waren voor het brouwen van bier. In de tandplak van oermensenschedels werden sporen gevonden die duiden op een deels plantaardig dieet. Duizenden gelijkvormige stenen bleken maalstenen voor wild graan te zijn.

Maar naarmate het aantal opgedolven stenen voorwerpen groeide, rees bij de archeologen toch de vraag waar die voor gediend hadden. Om graan te malen, maar dan wild graan, want het werd nog niet verbouwd
Maalstenen
Aan die maalstenen werd geen aandacht besteed, ze werden op een hoop gegooid tijdens de opgravingen van Göbekli Tepe, een tempel op een berg in Turkije, vijftig kilometer van Syrië en 11.600 jaar oud. Tekenen van graanteelt zijn er niet te vinden, wel resten van dieren die erop wezen dat de bewoners jagers waren. Maar naarmate het aantal opgedolven stenen voorwerpen groeide, rees bij de archeologen toch de vraag waar die voor gediend hadden. Om graan te malen, maar dan wild graan, want het werd nog niet verbouwd. Grote stenen kuipen waren er voor het brouwen van bier.

Het grote aantal maalstenen duidt er op dat de bevolking veel pap en stoofpotten klaarmaakte. Archeologen experimenteerden in de keuken met oude graansoorten, zoals einkorn, lieten ze verbranden, en vergeleken de resten in het lab met de gevonden verkoolde resten. Ondanks dat er geen geteeld graan beschikbaar was, was het verwerken van wild graan alledaags werk. “De mensen in Göbekli Tepe wisten wat ze deden en wat je met granen konden doen,” aldus de Duitse archeoloog Laura Dietrich. Zij maakt nauwgezette reconstructies van gebruiksvoorwerpen, zoals maalstenen, en bereidt voedsel zoals dat destijds gedaan werd.

Broden
De vondsten van dierlijke resten (ook van kuddedieren) en het ontbreken van plantaardig bewijsmateriaal in opgravingen versterkte het idee dat de oermens tot de revolutie van de landbouw weinig granen at. Eerdere opgravingen, zoals die van de Turkse stad Çatalhöyük van 7000 jaar oud, lieten een duidelijke markering zien van de betrekkelijk snelle transitie naar landbouw.

Aangenomen werd dat rond die tijd de eerste broden gebakken werden. Maar verkoolde resten van een 14.500 jaar oude vindplaats in Jordanië leken onder de elektronenmicroscoop wel verdacht veel op broodkorsten uit Çatalhöyük. Daarmee werd de introductie van gebakken brood 5000 jaar vervroegd, tot voor de graanteelt. Het moet een helse klus zijn geweest om van in het wild geoogst graan een brood te maken.

Tandplak
Botten en tanden van oermensen zo oud als Neandertalers bevatten ook informatie die wijzen op een deels plantaardig dieet. Sinds de introductie van het vuur om een potje op te koken worden niet alleen knollen, stengels en bladeren eetbaar gemaakt, maar ook granen. “Planten zijn alomtegenwoordig,” zegt de in Leiden werkzame Amanda Henry, die sporen van zetmeel vond in 40.000 jaar oude tandplak, “en het is geen verrassing dat we er gebruik van maakten”.

De Israëlische paleobioloog Miki Ben-Dor vond in de toename van het plantaardige deel van het oerdieet aan het einde van het Pleistoceen, 12.000 jaar geleden, bewijs voor de stelling dat tegen die tijd het grote wild al was uitgestorven door overbejaging en het kleine wild onvoldoende was voor de groeiende bevolkingen. We moesten wel aan de pap en het brood.

Dit artikel afdrukken