Hoewel de meeste mensen niet verder komen dan het eten van de eigen nagels of eeltrandjes, komt kannibalisme nog steeds voor. Max Westerman vertelt in zijn meeslepende boekje In alle staten met enige trots dat hij in New York vlakbij de anthroploog Tobias Schneebaum woonde, beroemd vanwege zijn verhaal over een kannibalenstam in Peru waar hij een hapje mee-at. Westerman vroeg zijn buurtgenoot waar het nou naar smaakte: naar varkensvlees, zei Schneebaum.

Is dat echt zo? En klopt de suggestie van filmfiguur Hannibal Lecter dat mensenlever lekker is met tuinbonen en chianti? Er moeten toch betrouwbare beschrijvingen zijn van het proeven van mensenvlees? Er is het niet onwaarschijnlijke verhaal van Bomans over een herbergier die in nood zijn eigen kuiten serveert. Toch lees je in verhalen over bv belegeringen alleen dat men ratten en katten eet (zie o.a. de plakette in de Sint Bavo-kerk), geen kuiten. Er doen wel allerlei verhalen over kannibalisme na rampen de ronde. Daar zal zeker weleens een culinair expert tussen hebben gezeten? Onder koks zullen er weleens stukken eigen vlees per ongeluk worden afgesneden. Niet elke kok zal toch de verleiding kunnen weerstaan om het eigen vingerkootje klaar te maken en te proeven? En wanneer een foodie onverhoopt een amputatie moet ondergaan zal hij toch ook zijn afgezette ledenmaat meenemen en daar moleculair mee aan de slag gaan? Een getrokken kies krijg je toch ook mee op verzoek?

Hieronder een fragment uit Cox City van Apollinaire, een gothic overlevingsverhaal in de winterkou dat tijdens de goldrush in Alaska speelt. De bewoners van een mijnwerkersdorp hadden door hongersnood overvallen collectief zelfmoord gepleegd. Alleen de ik-figuur bleek mis te hebben geschoten:

"Marizibill!" schreeuwde ik.
Er kwam geen antwoord. Maar met opengespalkte ogen, huiverend van de kou, bleef ik lange tijd stompzinnig naar al die lijken kijken, bijna vijfduizend lijken, allen met een vrijwillige wonde op het voorhoofd.
Toen voelde ik een verschrikkelijke honger, mijn maag rammelde. de levensmiddelen waren uitgeput. In de huizen die ik doorzocht was niets te vinden. Radeloos en wankelend wierp ik mij op een lijk en verscheurde het gezicht. Het vlees was nog warm. Ik deed me te goed, zonder enige vorm van wroeging. Toen liep ik door de dodenstad op zoek naar middelen om weg te komen. Ik wapende me, pakte me zorgvuldig in en stak zoveel goud bij me als ik kon dragen. Vervolgens bekommerde ik mij om het voedsel. Een vrouwenlichaam is molliger, het vlees is malser. Ik zoch er een uit en hakte de twee benen af. Dat werkje koste me meer dan twee uur. Maar toen had ik dan ook twee hammen, die ik met twee riemen om mijn nek hing. Toen pas zag ik dat ik de benen van Marizbill had afgehakt. Maar mijn kannibalenziel was er nauwelijks van onder de indruk. Ik ging op weg en als door een wonder stootte ik op een houthakkerskamp, net op de dag dat mijn voorraad opgesoupeerd was.

(vert. Rein Bloem)

Is vrouwenvlees echt malser?
Dit artikel afdrukken