In de aanloop naar het debat over de vraag wie de verduurzaming van Nederlands vlees ophoudt, discussieerde Foodlog lang en heftig. In totaal leverde het ruim 400 reacties op. Wie de draden leest, krijgt de indruk dat iedereen door elkaar praat. Wie goed kijkt, ziet er niettemin structuur in.
Onder de naam 'duurzaamheid' voeren we in Nederland vijf totaal verschillende discussies. Ze hebben allemaal een geheel op zichzelf staand onderwerp, ook al zijn er beslist raakvlakken:
1. het boerenverdienprobleem in ons - ook voor de eigen productie - sterk exportafhankelijke land:
we maken een product dat alleen maar 'vlees' is en daar zoveel van dat we het exporteren; daardoor kan er geen betekenis aan worden gegeven - zoals merkwaarde - en brengt het dikwijls minder op dan de kostprijs omdat die te hoog is en het aanbod te groot.
2. het Ruimtelijke Ordeningsprobleem in een aantal provincies, maar met name in Noord-Brabant:
omdat ons land heeft ingezet op export toen de vraag steeg, maar er niet in slaagde die te beperken toen die geen geld meer opleverde, kon het maar één ding doen: de productie vergroten door in kostprijs zo interessant mogelijk te blijven. Dat leverde voortdurende schaalvergrotingen op, die burgerbewoners van het platteland op industrieterreinen heeft laten belanden in plaats van in 'landelijk gebied'. In Brabant komt daarbij dat de zogenaamde Reconstructie die burger- en boerenactiviteit uit elkaar had moeten trekken, is mislukt.
3. het dierenwelzijnsvraagstuk dat in Nederland hoog op de publieke agenda staat; het heeft vermoedelijk deels te maken met het ongenoegen tegen de ruimtelijke ordeningsproblemen die het woongenoegen verstoorden omdat de intensieve dierhouderij alleen door toenemende schaalvergroting en intensivering van het financiële bedrijfsrisico kon voortbestaan.
4. het echte ecologische vraagstuk, dat volgens milieudeskundige Harry Aiking in Nederland juist niet op de agenda staat omdat we het over 1, 2 en 3 hebben onder het mom van duurzaamheid. In werkelijkheid draaien die drie vraagstukken om een uit de hand gelopen economisch model dat niets met duurzaamheid te maken heeft.
5. het verdienmodel van Nederland, een onderwerp dat wel wordt besproken, maar nauwelijks in zijn volledige omvang. Wie de kernvaardigheden van Nederland in de jaren '70 en '80 zou hebben onderzocht volgens het model dat Michael Porter in The Competitive Advantage of Nations introduceerde, had kunnen constateren dat het land goed was in:
A. handel en logistiek
B. maakindustrie (productie)
C. de ontwikkeling van (toegepast wetenschappelijke) innovaties
D. banking & finance zoals het zich tot 2008 ontwikkelde
E. agri & food
Wie de analyse in 2015 overdoet, zou kunnen concluderen dat A en E overeind zijn gebleven. B, C en D zijn in belang afgenomen.
We lossen dat op door te praten over 'duurzaamheid'. Met Harry Aiking valt te constateren dat we de echte vragen niet adresseren en voorbijgaan aan de wezenlijke vraag: hoe lang houdt ons land de boereneconomie in de benen die nodig is om de ontwikkeling van onze kennis overeind te houden en daar in de rest van de wereld een wezenlijk deel van ons geld mee te verdienen? Agrifood is immers een van de belangrijkste kurken waar Nederland op drijft en waarvan we dus wegen, zwembaden, zorg, onderwijs, onderzoek en de verdere openbare infrastructuur moeten zien te financieren.
We misinterpreteren de vraagstukken en missen de kansen voor Nederland
Daar komt nog iets bij: politiek en boeren verwijten de rest van de keten dat die niet wil 'verduurzamen'. Daarmee bedoelen ze eigenlijk, zoals uit deze analyse zichtbaar wordt, dat de Nederlandse verwerkende industrie en detailhandel de kosten voor het uit de hand gelopen exportmodel moeten financieren nu we een 'nieuwe propositie' hebben die duurzaamheid heet, maar die eigenlijk helemaal niet gericht is op de werkelijke toekomstige behoeften van de wereld. Dat zal op termijn dan ook hard terugslaan. Door een misinterpretatie van onze vraagstukken, zijn we op dit moment de basis aan het verliezen om straks geld te verdienen aan de werkelijke duurzaamheidsvragen die - alweer volgens Aiking - binnen 10 jaar zeer relevant zullen zijn op het wereldtoneel.
Dat is zowel een beetje dom als merkwaardig, want onze ingenieurs zijn heel goed in het ontwikkelen van oplossingen voor de echte vragen die zich stellen. Als land weten we alleen niet hoe we die kerncompetentie naar de toekomst veilig moeten stellen. Onder het mom van duurzaamheid kiezen we voor een achterhoedegevecht over ons exportmodel als agriproductieland, terwijl we kunnen kiezen voor een ander model. We zijn uitstekende ontwikkelaars en toepassers van kennis. Wie dat nu in eigen huis doet en daar de basis in doe-kennis voor legt, kan die exporteren. Over de hele wereld.
Aan wie moet het missen van de kans verweten worden? Ik denk dat het antwoord is: aan de polarisatie van posities waarin iedereen een aandeel heeft. We houden elkaar in de houdgreep en laten de feiten achter ons aanlopen. Soms moet je dat doen om vooruit te komen, maar wij lijken geen steek verder te komen.
De vraag die zich stelt: klopt deze analyse en, zo ja, waar brengt dat ons land over 10-15 jaar?
Fotocredits: Foodlog Media
Dit artikel afdrukken
1. het boerenverdienprobleem in ons - ook voor de eigen productie - sterk exportafhankelijke land:
we maken een product dat alleen maar 'vlees' is en daar zoveel van dat we het exporteren; daardoor kan er geen betekenis aan worden gegeven - zoals merkwaarde - en brengt het dikwijls minder op dan de kostprijs omdat die te hoog is en het aanbod te groot.
2. het Ruimtelijke Ordeningsprobleem in een aantal provincies, maar met name in Noord-Brabant:
omdat ons land heeft ingezet op export toen de vraag steeg, maar er niet in slaagde die te beperken toen die geen geld meer opleverde, kon het maar één ding doen: de productie vergroten door in kostprijs zo interessant mogelijk te blijven. Dat leverde voortdurende schaalvergrotingen op, die burgerbewoners van het platteland op industrieterreinen heeft laten belanden in plaats van in 'landelijk gebied'. In Brabant komt daarbij dat de zogenaamde Reconstructie die burger- en boerenactiviteit uit elkaar had moeten trekken, is mislukt.
3. het dierenwelzijnsvraagstuk dat in Nederland hoog op de publieke agenda staat; het heeft vermoedelijk deels te maken met het ongenoegen tegen de ruimtelijke ordeningsproblemen die het woongenoegen verstoorden omdat de intensieve dierhouderij alleen door toenemende schaalvergroting en intensivering van het financiële bedrijfsrisico kon voortbestaan.
4. het echte ecologische vraagstuk, dat volgens milieudeskundige Harry Aiking in Nederland juist niet op de agenda staat omdat we het over 1, 2 en 3 hebben onder het mom van duurzaamheid. In werkelijkheid draaien die drie vraagstukken om een uit de hand gelopen economisch model dat niets met duurzaamheid te maken heeft.
5. het verdienmodel van Nederland, een onderwerp dat wel wordt besproken, maar nauwelijks in zijn volledige omvang. Wie de kernvaardigheden van Nederland in de jaren '70 en '80 zou hebben onderzocht volgens het model dat Michael Porter in The Competitive Advantage of Nations introduceerde, had kunnen constateren dat het land goed was in:
A. handel en logistiek
B. maakindustrie (productie)
C. de ontwikkeling van (toegepast wetenschappelijke) innovaties
D. banking & finance zoals het zich tot 2008 ontwikkelde
E. agri & food
Wie de analyse in 2015 overdoet, zou kunnen concluderen dat A en E overeind zijn gebleven. B, C en D zijn in belang afgenomen.
Onder het mom van duurzaamheid kiezen we voor een achterhoedegevecht over ons exportmodel als agriproductieland, terwijl we kunnen kiezen voor een ander modelD. is met de crisis van 2008 geen kerncompetentie meer. C. weten we niet gemakkelijk tot inkomsten te maken zodat we voornamelijk ontwikkelkosten maken, maar er geen geld aan verdienen. Hét voorbeeld is Video 2000 van Philips; het betere systeem verloor het van betere marketing. Nederland is een handelsland en heeft een cultuur die dominant gericht is op het maken van geld op korte termijn. Er is - zeker in Brabant - nog maakindustrie. Makkelijk heeft die het echter niet. Door onze ligging en volksaard zijn we sterk geworden in handel en logistiek. We zijn een van de belangrijkste poorten van en naar Europa. Food & agri is een van onze nog altijd sterke kerncompetenties. Aan de boerenkant staat echter het inkomen zwaar onder druk. Dat betekent dat het ontwikkelcluster waar Nederland op draait in gevaar komt. Niettemin verkopen we het in het buitenland als een groot succes. Gemeten in technische kennis op zowel theoretisch als toegepast gebied is dat waar. Commercieel-economisch gezien voltrekt zich echter in vrijwel alle sectoren het drama van punt A. Dat speelt met name in de dierhouderij; in de kasteelt is het vraagstuk echter minstens zo ernstig.
We lossen dat op door te praten over 'duurzaamheid'. Met Harry Aiking valt te constateren dat we de echte vragen niet adresseren en voorbijgaan aan de wezenlijke vraag: hoe lang houdt ons land de boereneconomie in de benen die nodig is om de ontwikkeling van onze kennis overeind te houden en daar in de rest van de wereld een wezenlijk deel van ons geld mee te verdienen? Agrifood is immers een van de belangrijkste kurken waar Nederland op drijft en waarvan we dus wegen, zwembaden, zorg, onderwijs, onderzoek en de verdere openbare infrastructuur moeten zien te financieren.
We misinterpreteren de vraagstukken en missen de kansen voor Nederland
Daar komt nog iets bij: politiek en boeren verwijten de rest van de keten dat die niet wil 'verduurzamen'. Daarmee bedoelen ze eigenlijk, zoals uit deze analyse zichtbaar wordt, dat de Nederlandse verwerkende industrie en detailhandel de kosten voor het uit de hand gelopen exportmodel moeten financieren nu we een 'nieuwe propositie' hebben die duurzaamheid heet, maar die eigenlijk helemaal niet gericht is op de werkelijke toekomstige behoeften van de wereld. Dat zal op termijn dan ook hard terugslaan. Door een misinterpretatie van onze vraagstukken, zijn we op dit moment de basis aan het verliezen om straks geld te verdienen aan de werkelijke duurzaamheidsvragen die - alweer volgens Aiking - binnen 10 jaar zeer relevant zullen zijn op het wereldtoneel.
Dat is zowel een beetje dom als merkwaardig, want onze ingenieurs zijn heel goed in het ontwikkelen van oplossingen voor de echte vragen die zich stellen. Als land weten we alleen niet hoe we die kerncompetentie naar de toekomst veilig moeten stellen. Onder het mom van duurzaamheid kiezen we voor een achterhoedegevecht over ons exportmodel als agriproductieland, terwijl we kunnen kiezen voor een ander model. We zijn uitstekende ontwikkelaars en toepassers van kennis. Wie dat nu in eigen huis doet en daar de basis in doe-kennis voor legt, kan die exporteren. Over de hele wereld.
Aan wie moet het missen van de kans verweten worden? Ik denk dat het antwoord is: aan de polarisatie van posities waarin iedereen een aandeel heeft. We houden elkaar in de houdgreep en laten de feiten achter ons aanlopen. Soms moet je dat doen om vooruit te komen, maar wij lijken geen steek verder te komen.
De vraag die zich stelt: klopt deze analyse en, zo ja, waar brengt dat ons land over 10-15 jaar?
Fotocredits: Foodlog Media
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
@Dick, #54 -wat is er anders?
Het nuttige van Chang is, dat hij een simpele (op Adam Smith teruggaande) economische wet gebruikt: productiegroei ontstaat door arbeidsdeling en de bijbehorende specialisatie. Daar is verder weinig technologie of innovatie voor nodig.
Eén van de voorbeelden die Chang gebruikt is notabene de landbouwcooperatie: de Nederlandse zuivelsector werd groot doordat boeren stopten met zelf kaasmaken, maar gingen samenwerken, waardoor er gespecialiseerde boeren (met koeien) en fabrieksarbeiders (die kaas maken) ontstonden. Daar is geen innovatie voor nodig; de handelingen bleven in eerste instantie hetzelfde.
Ik denk dat die logica nog steeds geldt.
Martijn, goed dat je daarmee komt. Interessant. Ik zou er meteen korte metten mee willen maken, omdat het een boek uit het verleden is. Een van de grootste problemen van alle tijden is dat we ze interpreteren vanuit het verleden. Natuurlijk zijn er basiswetten. Maar sommige dingen zijn radicaal anders.
De uitvinder-toepasser heeft de toekomst. Onze tijd wordt gekenmerkt door technologiecycli van inmiddels minder dan 3 jaar. Dat betekent dat de ambachtsman - zelfs die in de zin van Sennett - ongelofelijk belangrijk wordt. Die moet op zijn thuisbasis een zgn. verdedigbaar volume kunnen blijven draaien om zijn ervaring (die kun je niet 'ff' leren, die heb je en zit in je omgeving) te onderhouden en ontwikkelen. Verder zullen zulke mensen in de hele wereld gevraagd zijn én in staat zijn de hele wereld te verknopen. Wie overigens denkt zoals Harry Aiking, gaat zien dat ambacht in de zin van Sennett een basis kan leggen voor het vermijden van geopolitieke spanningen (zie mijn korte opmerking ergens hierbeneden daarover). Daar een kernrol in spelen is niet alleen ethisch maar ook economisch goud waard. Als we ons wereldburgerschap weten waar te maken zonder zijn nare, prekerige kanten maar met respect voor culturele verschillen hebben we daarmee een geweldige basis.
NB: Vrij Nederland komt op 9 juni met de verkiezing van de beste Nerd. Heeft er alles mee te maken.
Reclame maken voor de ideeën van Ha Joon Chang is niet verkeerd. Lees dan onze eigen Robert Went ook nog even.
Okee, tijd voor de reality check. Dick schrijft in het artikel: 'We zijn uitstekende ontwikkelaars en toepassers van kennis. Wie dat nu in eigen huis doet en daar de basis in doe-kennis voor legt, kan die exporteren. Over de hele wereld.'
Verplicht leesvoer (pun intended) voor iedereen: '23 things they don't tell you about capitalism' van Ha-Joon Chan (http://nl.wikipedia.org/wiki/Ha-Joon_Chang ook in vertaling te koop). Verkoop van diensten en kennis is geen basis voor nationale welvaart; alleen (industriële) productie is dat.
Prima analyse Dick. Een van de problemen van een overgang naar een export van (zoals jij het noemt) 'doe-kennis', is dat het sowieso gepaard gaat met een shake out van het huidige productiesysteem (kostprijsreductie obv volume). Dat erkennen is hetzelfde als erkennen dat 700 verkeersdoden per jaar een prima resultaat is.
De waardeverhoging van Ynte is ook in mijn ogen de enige route voor Nederland. Waarbij aangetekend dat 'waarde' en heel breed begrip is. Ga met Nederlandse tomaten naar Duitsland en je staat met misschien wel een superieur product 3-0 achter. In China 4-0 voor. Waarde ' Nederland' is dus al niet eenduidig. Waarde is een discussie tussen producent (keten zo je wilt) en consument. Het merkdenken is daar onderdeel van, maar niet het enige.
Stel je voor dat iedereen, waar ook ter wereld, wanneer hij of zij ideeën heeft met betrekking tot teelt van gewassen in deels gesloten omstandigheden, direct denkt aan Nederland, Wageningen, Venlo en Honselersdijk. Net als dat gebeurt wanneer er ergens in de wereld wateroverlast is: Hollanders bellen.
Dan kunnen we onze toegepaste kennis van gesloten teelten in de vorm van heel veel producten exporteren. Dat kan ook gaan gelden voor intensieve, diervriendelijke veehouderij, wanneer we ons open stellen voor de kritiek die er (ook vanuit het buitenland) is op die systemen. Ze zijn cutting edge, maar lossen (net als glasteelt dat doet) een puur Nederlands probleem op.