Ik loop al een tijdje rond met een onbestemd gevoel. Ik ben geboren en opgegroeid in de jaren '70 en '80 in het gebied tussen Leidschendam en Stompwijk, als zoon van een melkveehouder. Wij hadden ons bedrijf langs de weg van Leidschendam naar Stompwijk, langs een dijk met alleen maar agrarische bedrijven. Kleine bedrijven, 30 tot 100 koeien, wat varkens, wat kippen. Een enkele tuinder er tussendoor. Vooral in het voorjaar en de zomer was er van alles aan de hand in de polder. Koeien naar buiten, hooien, trekkers in het land, melkwagens op straat, drukte alom. Iedereen was bezig, iedereen kon bestaan, iedereen hield elkaar in de gaten en hielp elkaar indien nodig. Rijk werden ze niet. Toen kwam, in 1984 dacht ik, de superheffing. Iedere boer had ineens een quotum. In de eerste jaren was het wat passen en meten, als het seizoen ten einde liep werd naar hartelust melk over en weer gereden om te zorgen dat iedereen zijn quotum zo'n beetje vol had en er niet teveel overheen ging.

Toen kwam het besef dat dat quotum geld waard was. Er kwam een regeling dat je het kon verkopen, eerst alleen aan de overheid, later aan andere boeren. Oudere boeren zonder opvolger maakten daar gretig gebruik van. Die bleven nog wat vleeskoeien houden en lieten de stal verder leegstaan. Boerenzoons die niet de mogelijkheid hadden om het bedrijf uit te breiden, ofwel niet het land van de buurman te kopen, begonnen transport- en loonbedrijven. Of ze gingen ergens anders werken.

Als ik nu nog wel eens van Leidschendam naar Stompwijk fiets, zie ik een droevige boel. Er is bijna geen melkveehouder meer over. De stallen staan leeg en zakken van ellende in elkaar. Er lopen geen koeien in het land. Paarden, die wel, en wat schapen. Hier en daar is een andersoortig bedrijf gevestigd in een voormalige boerderij, maar omdat er strenger wordt toegezien op naleving van het bestemmingsplan zijn die ook aan het verdwijnen. Omdat het land minder wordt gebruikt gaat het verwilderen. Sommige boerderijen zijn gekocht door particulieren en worden opgeknapt. Stallen tegen de vlakte, boerderette erop, paard in het land. Wat niet wordt verkocht vervalt. Activiteit is er nauwelijks meer, en ik houd mijn hart vast voor over 10 jaar. Er zijn nog enkele oudere boeren, maar die hebben ook niet het eeuwige leven. Het is het gebied van mijn jeugd, en ik wordt er heel verdrietig van. En het gaat hier niet over Oost-Groningen of Zuid-Limburg, maar een gebied onder de rook van Den Haag. Als ik rondrij door West-Nederland zie ik veel meer van dit soort verloederende gebieden.

Ik heb twee vragen. Ten eerste: ben ik een sentimentele ouwe zeur aan het worden of zijn er meer mensen die dit constateren? Ten tweede, is er enige vorm van beleid dat wordt losgelaten op dit soort gebieden?

Fotocredits: 'Gericht op Zoetermeer', FaceMePLS
Dit artikel afdrukken