Er is van alles aan de hand met de wereld. Het broeit, het schuurt, de ongelijkheid neemt toe, en mensen lijken zich steeds minder thuis te voelen. Ondanks het feit dat experts op elke vraag repliek hebben, hebben we steeds minder antwoorden. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de genoemde problemen te maken hebben met de manier waarop we met name in eerste wereld-landen naar de wereld kijken. We zien de wereld door een bril die we als volstrekt normaal ervaren, maar we lijken niet te beseffen dat deze kijk niet van alle tijden en zeker niet van alle culturen is. Ik wil hier een aantal vragen stellen; ik hoop daarmee een begin te maken met antwoorden op de vraag uit welke achtergronden onze hedendaagse denkwijze is ontstaan en hoe die manier van kijken onze samenleving en de wereld als geheel kleurt. Ik stel de lezer vervolgens een vraag: is het reëel is om het resultaat van dat denken in alle opzichten vooruitgang te noemen?

Om een idee te krijgen wat ik bedoel met onze hedendaagse denkwijze, is het interessant om eerst eens te kijken naar de houding ten aanzien van de wereld van nog niet verdwenen, traditioneel levende volken. Daarvoor hoeven we niet eens zelf de wereld over te reizen, want er zijn inmiddels vele documentaires gemaakt die een aardige indruk geven van het leven bij en de houding van diverse nog levende stammen. Bijvoorbeeld de Kalahari SAN die in Botswana leven, de Pirahã in Brazilië, of de Maasai in Kenia en Tanzania. Misschien valt u iets op dat ook mij trof in de manier waarop deze mensen naar de wereld kijken. Ondanks de levensomstandigheden die op ons westerlingen als primitief en precair overkomen, lijken deze volken helemaal niet op zoek naar ‘vooruitgang’, in elk geval niet in de zin zoals wij die kennen.

Maar wat is er mis met vooruitgang, zullen velen van ons zich afvragen. We hebben fantastische woonvoorzieningen, uitstekende zorg, transport over de hele wereld, bijna onbeperkte toegang tot informatie, en grenzeloze communicatiemogelijkheden. Is dat niet iets wat we moeten nastreven? Doen we daarmee iets verkeerd? En als zo is, dan kunnen we dat toch oplossen?

’Dat kunnen we oplossen’
Deze houding is één van de punten waar ik het over wil hebben. De gedachte dat we, met voldoende onderzoek en inzet, vrijwel alle denkbare problemen kunnen oplossen. De maakbaarheidsgedachte noem ik dat maar even. Het is niet zozeer dat mensen denken dat ze zelf alles kunnen regelen of creëren, maar veeleer de gedachte dat ‘we’ dat als mensheid of als samenleving kunnen.
Hoewel wij dit volstrekt normaal vinden, is deze zienswijze relatief nieuw. Hij vindt zijn oorsprong in de (weliswaar niet duidelijk afgebakende) cultuurhistorische periode die aangeduid wordt als de moderniteit of de Verlichting. In deze periode, die ongeveer vier/vijf eeuwen geleden aan het einde van de Renaissance begon, veranderde de houding in Europa ten opzichte van allerlei onderwerpen. De politieke manier van denken, de sociologische, religieuze, culturele, en filosofische houding, op al deze gebieden werd het traditionele denken ingewisseld voor een nieuwe kijk.

Er zijn boeken volgeschreven over wat er op al die fronten veranderde en hoe dat precies tot stand kwam, en het voert te ver om dat hier te bespreken. Van belang is dat, zoals filosoof Stephen Toulmin in zijn boek Kosmopolis uiteenzet, de ‘moderne’ denkwijze ontstond in de context van zeer roerige tijden, waarin voor veel mensen hun aloude wereldbeeld op instorten stond. Er heerste veel strijd over religieuze leerstellingen en traditionele waarden en de orde leek ver te zoeken. Zoekend naar houvast, werd door veel intellectuelen in met name Frankrijk en Engeland de sterk rationele, systematische en mechanistische ideeën omarmd die onder meer René Descartes opperde. In tegenstelling tot veel van zijn voorgangers nam Descartes niets voor waar aan. Al twijfelend probeerde hij de basis te leggen voor ware kennis en die vond hij in de rede. In tegenstelling tot de vele voorafgaande eeuwen, waarin de teksten van de oude Grieken of de bijbel als bron van kennis werden gebruikt, werd de rede het nieuwe kompas.

Deze nieuwe basis ging gepaard met een serie vooronderstellingen die begon vanuit een aangenomen fundamentele scheiding tussen vrijheid van de rede enerzijds en causale noodzaak van de mechanische processen in de materiële wereld anderzijds. Hierop voortbordurend werd van de materiële wereld aangenomen dat zij geregeerd werd door vaste wetten. Dat de structuur van natuur pas enkele duizenden jaren geleden tot stand was gekomen. Dat voorwerpen in de fysieke natuur bestonden uit dode materie. Dat God deze voorwerpen bijeengebracht had in stabiele hiërarchische structuren. En dat beweging in de natuur begon bij ‘hogere’ voorwerpen en afdaalt naar ‘lagere’. De algemeen geaccepteerde vooronderstellingen hadden niet alleen betrekking op de natuur, maar ook op de mens. Voorondersteld werd dat het ‘menselijke’ ligt in haar vermogen rationeel te handelen. Dat de rede niet causaal gedreven is (ofwel, geen natuurwetten volgt). Dat de mens in staat is stabiele systemen te creëren. Dat het geestelijke wordt gedragen door de rede en het lichamelijke door emotie en het causale. En dat de emotie de rede verstoort en gewantrouwd moet worden.

De redelijkheid van deze vooronderstellingen leek te worden bevestigd door successen op allerlei gebieden. Aan de menskant bleek bijvoorbeeld dat een goede politieke organisatie, in de vorm van soevereine staten, leidde tot een redelijk en stabiel systeem. Aan de materiekant werd het ‘causale’ bevestigd door successen om fysieke verschijnselen in relatief eenvoudige en begrijpelijke wetten te vatten. Het lukte Johannes Kepler begin 17e eeuw bijvoorbeeld om de banen van planeten in een eenvoudige wiskundige formule uit te drukken, en eind 17e eeuw kwam Isaac Newton met zijn welbekende natuurwetten waarmee een veelheid aan natuurlijke verschijnselen bleek te kunnen worden beschreven.

U vindt het, net zoals vrijwel iedereen, waarschijnlijk volkomen terecht dat we in deze zaken moeten oordelen vanuit ons verstand, vanuit de rede. Toch laat dat vooral zien hoe diep geworteld de vooronderstellingen over emotie versus ratio zitten. We vergeten daarbij voor het gemak dat bijna alles wat voor ons mensen waarde heeft met emoties te maken heeft
Modern voorbij?
Het interessante is nu dat we enerzijds veel van de oorspronkelijke vooronderstellingen verworpen hebben, maar dat we anderzijds aan sommige nog onwillekeurig vast lijken te houden. Er zijn tegenwoordig bijvoorbeeld niet veel mensen meer die zullen beweren dat de structuren in de natuur pas een paar duizend jaar oud zijn. Tegelijk is de vooronderstelling dat de fysische wereld om ons heen geregeerd wordt door vaste natuurwetten nog springlevend. Sterker nog, we hebben daaraan de vooronderstelling toegevoegd dat we de vaste patronen waarin dingen gebeuren kunnen begrijpen door nauwkeurig, systematisch onderzoek. Aan de menskant wordt het onderscheid tussen de rationele mens en de louter causale andere wezens al lang niet meer zo hard gemaakt (hoewel dit voor veel mensen lastig blijkt los te laten). Maar we nemen nog wel degelijk aan dat de mens in staat is om stabiele systemen te scheppen. Waar deze vooronderstelling in eerste instantie sloeg op politieke en sociale structuren, lijken we dit uitgebreid te hebben naar allerlei andere aspecten van de samenleving.

Modernistische vooronderstellingen
Het lijkt erop dat grote delen van ons denken gebaseerd zijn op overblijfsels van de modernistische vooronderstellingen. Ondanks het verwerpen van sommige aannames vragen we ons niet af of de overgebleven impliciete uitgangspunten wel redelijk zijn. Een voorbeeld is de vooronderstelling dat onze menselijkheid voortkomt uit de rede en niet uit emoties en dat de rede betrouwbaar is en de emotie niet. Neem de reactie van de woordvoerder van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten op de aankondiging van Minister Dekker dat verdachten verplicht gaan worden om te luisteren naar het slachtoffer als die gebruik maakt van zijn spreekrecht: “wat je nu krijgt is dat ... wat natuurlijk eigenlijk een heel rationeel proces moet zijn waar je ratio moet laten prevaleren boven emoties, dat je ... die emoties binnen gaat trekken in zo’n strafproces” Ook in de fipronil-affaire werd er regelmatig gewaarschuwd dat “de emoties de overhand krijgen.

U vindt het, net zoals vrijwel iedereen, waarschijnlijk volkomen terecht dat we in deze zaken moeten oordelen vanuit ons verstand, vanuit de rede. Toch laat dat vooral zien hoe diep geworteld de vooronderstellingen over emotie versus ratio zitten. We vergeten daarbij voor het gemak dat bijna alles wat voor ons mensen waarde heeft met emoties te maken heeft. De liefde voor en van een partner of kinderen, de waardering van collega’s of vrienden, het intense verdriet van het verlies van een dierbare, het aangename gevoel van thuiskomen, het lachen tot de tranen over je wangen rollen, het lege gevoel van eenzaamheid, etc. Geen van deze voorbeelden, waarvan we allemaal kunnen aanvoelen hoeveel impact ze op ons kunnen hebben, heeft ook maar iets met ratio te maken. Toch vormen ze, als we er naar luisteren, een uitstekend kompas voor onze beslissingen.

Ook de vooronderstelling dat alles om ons heen wordt geregeerd door natuurwetten, en dat we die kunnen begrijpen als we maar goed genoeg kijken, is tot in de kern van onze samenleving doorgedrongen. Het is bovendien niet ongebruikelijk om daarbij te vooronderstellen dat deze natuurwetten een één-op-één effect hebben op het betreffende onderwerp. Neem het voorbeeld van de invloed van voeding op onze gezondheid. Foodlog en andere media staan vol met voorbeelden van zeer grootschalige onderzoeken waarin gepoogd wordt een relatie te leggen tussen één of andere factor en een ziekte. Bijvoorbeeld sterk bewerkt voedsel als veroorzaker van, of groenten als bescherming tegen kanker. Of de relatie tussen koolhydraten en vroegtijdige dood. Of dierlijk vet dat leidt tot, en thee dat beschermt tegen hart- en vaatziekten. De lijst is oneindig, en elk van deze studies is gebaseerd op de vooronderstelling dat er een één-op-één relatie kan worden gevonden tussen een voedingsfactor en een ziekte. Soms wordt er nog een schepje bovenop gedaan en neemt men twee van deze veronderstelde één-op-één relaties, combineert die in een model, en leidt daar dan een nieuwe één-op-één relatie uit af. Een voorbeeld is de veronderstelling dat zout een hoge bloeddruk veroorzaakt, dat hoge bloeddruk nierschade veroorzaakt, waaruit vervolgens wordt geconcludeerd dat teveel zout leidt tot nierschade1 om daaruit vervolgens te becijferen tot hoeveel nierpatiënten het teveel zout leidt.

Bij elk van deze gebieden zijn de overgebleven moderne vooronderstellingen terug te vinden. Maar wat nu als systemen zich niet volgens de vooronderstelde eenduidige oorzaak-gevolg relaties gedragen? Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een fysiologische regulatie die ervoor zorgt dat de respons de ene keer anders is dan de andere keer, als de uitkomst een eigenschap is van een complex, zich adapterend systeem. En wat nu als we helemaal niet in staat zijn om voor alle problemen rationele en redelijke maatregelen te bedenken?
Voedingsonderzoek is zeker niet het enige vakgebied waar deze vooronderstellingen ten grondslag liggen aan de conclusies. Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat elke onderzoeksrichting op dit uitgangspunt stoelt. Op zichzelf hoeft dat nog niet zo erg te zijn, in het ergste geval trekken we conclusies die niet met de werkelijkheid overeenkomen. Waar het echter mis gaat, is dat we gewend zijn geraakt om de twee bovengenoemde vooronderstellingen te combineren. We denken alles te kunnen reduceren tot begrijpelijke relaties tussen oorzaak en gevolg, én we vooronderstellen dat we met onze rede stabiele systemen kunnen scheppen.
We menen dat we, als we die relaties eenmaal kennen, maatregelen kunnen nemen om problemen op te lossen. De bovengenoemde afgeleide relatie tussen zout en nierziekten is bijvoorbeeld aanleiding tot een landelijke campagne van de Nierstichting tegen zout in ons eten. De vermeende relaties tussen verzadigd vet, suiker, en zout zijn aanleiding voor een Akkoord Verbetering Productsamenstelling, met als doel om deze stoffen in ons voedsel te verlagen. De vooronderstellingen zijn dus (1) dat we de oorzaak van het probleem kennen, en (2) dat we de oplossing gewoon kunnen organiseren. We hoeven slechts goede afspraken te maken.

Die denkstap maken we op allerlei gebieden. Teveel CO2 uitstoot? Daar maken we een akkoord over, maken er geld voor vrij, en lossen het op met nieuwe technologie. Vluchtelingen? Daar maken we afspraken over en lossen we op. Plasticsoep in de zee? Zetten we een strategie voor uit en lossen we op met nieuwe innovaties die een circulaire economie mogelijk maken. Bent u ziek? Dan schrijven we een pil voor. Komen de resten daarvan in het oppervlaktewater? Dan maken we daar een plan voor.

Bij elk van deze gebieden zijn de overgebleven moderne vooronderstellingen terug te vinden. Maar wat nu als systemen zich niet volgens de vooronderstelde eenduidige oorzaak-gevolg relaties gedragen? Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een fysiologische regulatie die ervoor zorgt dat de respons de ene keer anders is dan de andere keer, als de uitkomst een eigenschap is van een complex, zich adapterend systeem. En wat nu als we helemaal niet in staat zijn om voor alle problemen rationele en redelijke maatregelen te bedenken? Wat nu als die oplossingen niet opleveren wat we ervan verwachten, of als ze juist weer andere problemen veroorzaken? Dan is het zoeken van een antwoord die op dezelfde vooronderstellingen gebaseerd is geen uitweg. De modernistische kijk en uitgangspunten zijn zo’n inherent onderdeel gaan uitmaken van ons denken, dat we ons nauwelijks nog afvragen of elke gedachte die daaruit ontspruit evenveel zegt over de realiteit.

1 Er staat letterlijk in de wetenschappelijke publicatie: “We assumed an association of salt intake with SBP and of SBP with eGFR and albumin excretion in the general population.”
Dit artikel afdrukken