Op de site van de NRC opent Jannetje Koelewijn een blog over de kredietcrisis en de zelfmoord van de Amerikaans-Nederlandse boer Jelle Hans Reitsma. Reitsma was een succesvolle boer met een bedrijf dat voor zo'n $ 40 miljoen was gefinancierd. De kredietcrisis deed de banken besluiten hem te vragen zijn 18.000 koeien op te ruimen. Reitsma besloot er dan maar helemaal mee op te houden en sloeg de hand aan zichzelf. "Welcome to the kill", schreef hij z'n bank in zijn afscheidsbrief.

Is dit een effect van de kredietcrisis?

Hoe word jij geraakt door de crisis? - is eigenlijk de vraag, maar ik wilde even stilstaan bij het boerenaspect van de crisis. Daarom schreef ik een commentaar bij het artikel van Koelewijn waarin ik stel dat de kredietcrisis een fundamenteler probleem blootlegt. Er is iets nogal misgegaan in het systeem tussen de boer en de winkel waar we uiteindelijk kopen wat hij verbouwt of teelt.

Is de geschiedenis van Reitsma extreem? In zijn megabedrijf, gingen megasommen om. Dat laat het extremer klinken dan in het kleinschaliger Nederland. De zakelijk bepaalde persoonlijke problemen zijn er in Nederland niet minder om. Ook in ons land komen boeren in deze ‘verleiding’. Als de krant de verhalen wil horen, help ik daar graag aan mee.

De analyse mag nog een slag dieper worden gemaakt. Boeren zijn de eerste stap in de voedselketen die leidt tot de supermarkt. Daartussen zitten verschillende andere stappen. Handel en slachterijen (die de aardappels, de koeien en het graan van boeren op- en doorverkopen), verwerkers (die er iets van maken, als brood, vleeswaar en pakken soep), tussenhandel en grote merken en tot slot winkeliers. Van de laatste groep zijn de supermarkten dominant.
In Nederland gaan de producten van 75.000 boeren via 6 inkooporganisaties naar 16 miljoen consumenten. In die verhouding zit iets fundamenteel scheef. Het is geen oorzaak van de kredietcrisis, maar van al veel eerder totaal uit verhouding geraakte onderhandelingsposities tussen producenten en eindverkopers. De kredietcrisis legt dat fenomeen bloot. Het was er allang.

Boeren en verwerkers hebben zeer kapitaalintensieve bedrijven, maar zijn winstarm.Handelaren, merken en verkopers maken zelf niets; ze hebben veel meer variabele kosten dan de boer en verwerker die vnl. vaste kosten hebben. Ze zijn slechts doorverkopers en maken reclame. Ze maken ook - en by far - de grootste marges. Gaat het hen slecht dan kunnen ze bezuinigen en prima overleven met wat inventieve maatregelen.

Boeren en verwerkers kunnen dat niet. Door hun slechte onderhandelingspositie verdienen ze net genoeg om te kunnen overleven. Daar zorgen hun afnemers uiteraard graag voor, omdat ze anders het risico voor hun kapitaalintense bedrijven zelf zouden moeten nemen.

Dit wordt bepaald door de te grote inkoopmacht van supers. Het gevolg is dat banken die dit onevenwichtige systeem mede - net als overheden, belangenorganisaties van boeren, supers en de (merk)producenten, landbouwuniversiteiten en economische denktanks - hebben laten ontstaan reeds ’schuldig’ waren; ‘kortzichtig’ is een beter woord, dat laat zien dat we allemaal ook maar mensen zijn. De functie van een bank is maatschappelijk en kan niet gericht zijn op het maken van winst alleen. Daar zijn ze te dominant voor in de samenleving; failleren zij dan ontwrichten ze daarmee immers het financiële systeem dat het economische chassis van onze samenleving vormt.
Aanmerkelijk meer dan andere bedrijven, hebben banken de plicht om te zorgen voor duurzame waardecreatie. Duurzaam is hier heel letterlijk te nemen: gericht op het vermijden van mogelijke ontwrichtingen van het systeem.

De crisis legt in het voedselsysteem een fundamentele en zelfs heel risicovolle onbalans bloot die er al was. De crisis laat zien hoe onhoudbaar die is. Dat is hopelijk de winst.
Ik hou tenslotte van marketing en zie altijd graag het halfvolle in het half lege glas.



Dit artikel afdrukken