Hij heet Benoît Breton en is antiquair in Bulgnéville. Dat dorp ligt in de Haute-Marne, de Franse streek waar het veel regent en waar heel veel zuiver water uit de grond in flessen wordt gedaan. Wij drinken het bijvoorbeeld onder de naam Vittel of Contrex uit Contrexéville.

Van antiek naar vintage
M. Breton drijft ook een chambre d'hôte waar ik - vanwege de prima bedden en aardige ontvangst - al meer dan 10 jaar regelmatig overnacht als ik met de auto tussen mijn Nederlandse en Franse thuis reis. In die jaren zagen we zijn antiekhandel veranderen. De prijzen zakten. Er kwam ander spul in huis. De 16e en 17e eeuwse pronkstukken verdwenen naar de achtergrond; ze werden zelfs voor lage prijzen niet meer verkocht. Het vintage meubilair uit de jaren '50, '60 en '70 kwam binnen. De industriële meubels - werkbanken, zinken stoelen, fabriekslampen - volgden. En ook die zijn alweer uit de mode. Modes komen en gaan.

Onlangs sliep ik weer bij Breton. Ik was er al een tijd niet geweest. Er waren geen andere gasten. Daarom we namen het ontbijt samen - prima overigens, met zelfgemaakte jam en uitstekend ouderwetse, verse, zoet ruikende baguette (niet zo'n moderne desemvariant), croissants en pains au chocolat. We namen de tijd om rustig bij te praten.

Geld, waarde & liefde
Ik vroeg hem hoe de nieuwe antiekhandel hem beviel. 'Ach', zei hij, 'het moet maar. Het gaat slecht met Frankrijk. Ik kan er mijn brood mee verdienen en heb niet het lef om wat anders te gaan doen. Maar de liefde en betekenis zijn er uit. Het gaat nergens meer over.'

Ik vroeg door naar wat hij bedoelde. Zijn voorbeeld trof me. Vroeger, zei hij, 'ging antiek ergens over. Een stuk moest mooi zijn, oud en zeldzaam. Bij ons dan. Amerikaanse handelaren namen genoegen met alles. Als het leek op een mooi stuk, maar eigenlijk een moderne kopie was, dan kochten zij het. Hun Amerikaanse klanten kochten het graag en betaalden er driedubbel en dwars voor. Voor hen was antiek mode. Je moest het hebben. Verder ging het nergens over. Zo is het vandaag ook. De kwaliteit of bijzonderheid van het meubel doet er niet toe. Als het in de mode is, vliegt de prijs omhoog ook al is het meubel helemaal niet zeldzaam of mooi in zijn soort. Als het niet meer in de mode is dan gaat het er net als een poef van Ikea weer uit en komt het volgende. Mode is... alleen maar mode. Maar ik klaag niet. Ik kan er mijn geld mee verdienen. Ik hou van mijn oude antiek, ook al is het niets meer waard."

Zijn woorden troffen me door de intelligente simpelheid van zijn analyse: stel dat ook ons voedseldebat daar over gaat. Eten is in de mode. De werkelijke waarde en waar het over zou moeten gaan doen er helemaal niet toe. Pas als het weer uit de mode raakt, gaat het weer ergens over.

Sentimenteel?
Ik schrijf dit stukje naar aanleiding van het wat trieste gevoel dat ik kreeg bij het lezen van de reacties op het stukje dat Tiny van Boekel dit weekend schreef: industriële voeding is een monument, maar we behandelen het alsof het de schurft heeft. Zogenaamd echt eten is in de mode. We betalen de hoofdprijs voor een mode en vergeten de echte waarde.

Ik vroeg Breton of wij misschien oude sentimentele gekken met een al even modische waardeperceptie waren. "Dat is mogelijk", zei hij, "maar het is in ieder geval mijn werkelijkheid."

We zeiden elkaar gedag als altijd en ik reed naar Nederland en vroeg me onderweg af: wat bepaalt de mode? Natuurlijk weet ik het: dat is iets wat we elkaar aan doen. Maar wie bepaalt het en waarom?

Fotocredits: Benoît Breton, Foodlog Media
Dit artikel afdrukken