Efficiëntie is een cruciaal begrip dat zowel in de technische als in de economische wetenschappen wordt gebruikt. Het wordt veelal gedefinieerd als de mate van gebruik van middelen om een bepaald doel te bereiken.

Efficiëntie is de grote drijvende kracht in de markteconomie, waar vaak wordt geconcurreerd op de laagste kostprijs. Ook in de Nederlandse agrofoodwereld wordt vaak gepleit voor een efficiëntere productie, die meestal wordt vertaald in een verdergaande schaalvergroting en intensivering. Vaak wordt ook geclaimd dat een efficiëntere benutting van nutriënten leidt tot lagere emissies naar het milieu.

Hoe houdbaar is dit efficiëntieparadigma voor het huidige agrofoodsysteem? En voor de duurzame landbouw van de toekomst? Is er behoefte aan een ander of breder efficiëntieparadigma?

Economische efficiëntie
In de economische wetenschap is maximale efficiëntie bereikt als er niets kan worden verbeterd zonder dat iets anders daar onder lijdt. De Engelse econoom Lionel Robbins definieerde economie in 1935 als:

“the science which studies human behaviour as a relationship between ends and scarce means which have alternative uses”.


Deze definitie roept vier vragen op:
- Welke doelen worden beoogd en in hoeverre zijn die maatschappelijk gewenst?
- Welke middelen worden gebruikt en hoe schaars c.q. verantwoord zijn die?
- Hoe bepalen we schaarste als die niet in prijzen kan worden uitgedrukt?
- Welke alternatieve gebruiksmogelijkheden zijn er?

In systemen draait het niet alleen om de elementen maar ook om de relaties daartussen. De relaties bepalen hoe het systeem als een geheel functioneert. Worden die relaties genegeerd, dan gaat de samenhang verloren
Dat zijn allemaal maatschappelijke vragen, die vaak worden genegeerd in de (neo)klassieke economie. Een ander aspect dat vaak wordt genegeerd is systeemdenken. In systemen draait het niet alleen om de elementen maar ook om de relaties daartussen. De relaties bepalen hoe het systeem als een geheel functioneert. Worden die relaties genegeerd, dan gaat de samenhang verloren.

Economen moeten systemen in hun modellen uiteraard versimpelen. Maar wat begint als bewuste blindheid kan ontaarden in onbewuste blindheid, bijvoorbeeld voor ongeprijsde schaarste. Denk bijvoorbeeld aan bodemvruchtbaarheid. Dan klopt de rekening niet en kunnen afwegingen verkeerd uitpakken.

De laatste jaren is er hernieuwde belangstelling voor ongeprijsde schaarste in de vorm van True Cost Accounting. Grote accountantskantoren zijn daar al mee bezig en ook Europese netwerken van landbouweconomen werken er al mee. Dan blijkt dat de rekening er anders uitziet. Bijvoorbeeld de productie van varkensvlees kost soms meer dan ze oplevert. True Cost Accounting zou idealiter moeten leiden tot True Pricing. Dan kan de markt daarmee gaan sturen in duurzame richting.

De overheid speelt een essentiële rol bij het vormgeven van beleid. Daarbij kan gedacht worden aan principes zoals:
- de vervuiler (boer en consument) betaalt;
- true pricing in de hele keten;
- boeren worden betaald voor geleverde ecosysteemdiensten.

Denkbaar is dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid alleen nog subsidies geeft aan bedrijven die een milieuboekhouding bijhouden en met lage externe kosten en/of hoge externe baten.

Hoe de rekening uitpakt is bovendien sterk afhankelijk van de lokale en regionale context. Als we bijvoorbeeld Europa en Afrika vergelijken:
- Terwijl rundveehouderij in Nederland vaak het efficiëntst kan plaatsvinden op basis van gras en graan, kan in Afrika – bijvoorbeeld op plekken waar boeren weinig geld hebben om voedsel te kopen en de bodem ongeschikt is voor de teelt van voedselgewassen - veehouderij op basis van olifantsgras veel efficiënter zijn.

- Terwijl rijstboeren in Italië efficiënt kunnen produceren met kunstmest, kan het voor Afrikaanse rijstboeren, die vaak geen kunstmest kunnen betalen, efficiënter zijn om rijst te combineren met pindabomen die stikstof uit de lucht binden.

- Terwijl de Nederlandse landbouw met zijn hoge producties per hectare en hoge milieudruk toe is aan ecologisering, is in grote delen van Afrika eerst intensivering nodig, ook met behulp van kunstmest. In steeds meer landen gebeurt dat al.

Technische efficiëntie in de plantaardige productie
In de agronomie wordt efficiëntie vaak gedefinieerd als resource use efficiency: de hoeveelheid product per kg input (bijvoorbeeld stikstof of pesticiden) of per eenheid hulpbron (bijvoorbeeld grond of arbeid). Die efficiëntie is in de meeste gevallen lager dan mogelijk. Zelfs in Nederland zijn er nog altijd yield gaps als gevolg van inefficiëntie of suboptimaal gebruik van resources en technologie. Terwijl het genetisch potentieel nog altijd toeneemt, vlakken de gerealiseerde opbrengsten af.

Een hoge productie per hectare kan gepaard gaan met een lage input van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen per kilo product. Dan is de efficiëntie hoog. In die zin is er de afgelopen tientallen jaren in West-Europa al veel bereikt en zijn met name nutriëntengift en -opname veel dichter bij elkaar komen te liggen. Wel is het gebruik per hectare op veel plaatsen nog zo hoog dat milieunormen voor grond- en oppervlaktewater worden overschreden. Die normen stellen grenzen aan de efficiëntie.

Wel is het gebruik per hectare op veel plaatsen nog zo hoog dat milieunormen voor grond- en oppervlaktewater worden overschreden. Die normen stellen grenzen aan de efficiëntie
Bij het bepalen van efficiëntie1 wordt bovendien niet altijd rekening gehouden met:
- effecten op lange termijn: bijvoorbeeld door verarming van het bodemleven en verlies van bodemvruchtbaarheid en veerkracht;
- effecten elders: bijvoorbeeld resource use stroomopwaarts in de keten, bijvoorbeeld bij de sojateelt in Zuid Amerika.

De zorg voor de bodem is ook in Nederland verre van optimaal. Zware machines verdichten de bodem en op een deel van het areaal daalt het organische-stofgehalte. Organische mest in de
vorm van dierlijke mest of compost kan de opbrengst van sommige gewassen, zoals aardappelen, verhogen; met name op vochtige of juist droge gronden.

Technische efficiëntie in de dierlijke productie
Consumptie van plantaardig voedsel is in principe efficiënter en duurzamer dan consumptie van dierlijk voedsel. Maar de werkelijkheid is complexer. Dieren kunnen in het voedselsysteem tenminste drie belangrijke functies vervullen:
- Benutten en verwaarden van gronden die niet geschikt zijn voor akker- of tuinbouw maar wel voor gras, dat op zijn beurt niet geschikt is voor humane voeding. Dat vermindert de druk op natuurgebieden;
- Benutten en verwaarden van organische reststoffen uit voedselketens. Dat kan bijdragen aan een circulaire economie;
- Leveren van waardevolle organische mest.

Op systeemniveau kan veehouderij dus positieve bijdragen leveren. Wel geldt: daarvoor is in veel regio’s veel minder vee nodig dan we vandaag houden.

Consumptie van plantaardig voedsel is in principe efficiënter en duurzamer dan consumptie van dierlijk voedsel. Maar de werkelijkheid is complexer. Dieren kunnen in het voedselsysteem tenminste drie belangrijke functies vervullen
Efficiëntie van agro-ecosystemen
Grote delen van het mondiale landbouwareaal hebben te maken met bodem- en ecosysteemdegradatie, die vaak gepaard gaat met sociaaleconomisch verval en met verlies van zingeving en identiteit bij lokale gemeenschappen. Herstel van de ecologische functies en bodemvruchtbaarheid is in principe mogelijk met een integrale aanpak op systeemniveau: bodemverbetering, aangepaste landbouw en veehouderij, biodiversiteit en sociale vernieuwing vanuit een ecologisch perspectief. Bekend succesverhaal is het Chinese lössplateau.

Zijn zulke successen ook mogelijk onder democratische regimes? De organisatie Commonland heeft een landschapsaanpak opgezet in grote gebieden (<500.000 ha) in Spanje, Zuid-Afrika en Australië. Daarin participeren investeerders, boeren en lokale autoriteiten op basis van een 4 returns-aanpak (inspiratie, sociaal, natuurlijk en financieel kapitaal). De investeerders accepteren dat hun kapitaal pas vanaf 5 à 7 jaar begint te renderen. Naarmate de ecologische functies in een termijn van 20 jaar worden hersteld loopt het rendement op.

Blijft staan dat voorkomen beter is dan genezen en dat het aanpakken van oorzaken hogere prioriteit verdient dan het aanpakken van symptomen. Oorzaken zijn vaak gelegen in onmacht (bijvoorbeeld door overbevolking), onwil (focus op korte termijn winst) of onwetendheid (bijvoorbeeld over bodembeheer). Zelfs in de Sahel zijn vaak nutriënten de beperkende factor, niet water. Bodemverbetering vergt daar kunstmest, maar dan wel in combinatie met stabiele organische stof.

Nog niet duidelijk is welke typen agro-ecosysteem het best passen in de duurzame landbouw van de toekomst. De meeste akkerbouwsystemen zijn gebaseerd op planten uit de vroegste
stadia van de natuurlijke vegetatiesuccessie. Daarvoor zijn grondbewerkingen nodig die vaak ongunstig zijn voor de bodemkwaliteit. Boeiende vraag is wat de mogelijkheden zijn van planten uit latere successiestadia, zoals meerjarige gewassen, gras, struiken en bomen. Zulke agroforestry kan al dan niet worden gecombineerd met vormen van begrazing.

In breder perspectief: waar we eeuwenlang bezig zijn geweest om menselijk en natuurlijk kapitaal om te zetten in financieel kapitaal, is het nu tijd voor het omgekeerde.

Wouter van der Weijden en Theo Jetten, leden van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale Duurzame Landbouw en Voeding.

1 Een iets meer inclusieve term, o.a. gebruikt door prof. Rudy Rabbinge, is best ecological means (red).

Dit artikel is als 'hoofdlijnen van het symposium' opgenomen in het verslag van het symposium 'Efficiëntie in de landbouw van de 21e eeuw', dat op 9 juni 2017 gehouden werd in Ede. De Wetenschappelijke Raad voor Integrale Duurzame Landbouw en Voeding gaf het verslag de titel "Van exclusieve naar inclusieve efficiëntie".


Dit artikel afdrukken