De geelgors raakte ooit in een duizelingwekkende vrije val als Europese boerenlandvogel. Toch is het karakteristieke deuntje van geelgorzen weer in grote delen van het land te horen, dankzij natuurbeheer door boeren in met name Drenthe, Groningen en Limburg. Sterker nog, de geelgors is het grootste succes is dat agrarisch natuurbeheer de laatste decennia in Nederland heeft opgeleverd. Dus niet de grutto (het aantal blijft dalen), niet de veldleeuwerik (ondanks lokale stabilisatie), en ook niet de hamster en grauwe kiekendief (beide ruimschoots over de top heen en gaan het op termijn niet redden), maar de geelgors.

Comeback vanuit het Noordoosten
De geelgors is een kleine gele akkervogel van krap 30 gram. De broedpopulatie in Zeeland in de jaren zestig werd nog op 2.000 paar geschat. Nu broeden er geen geelgorzen meer in Zeeland, ondanks miljoenen aan agrarisch natuurbeheer. De Zeeuwse trend is symptomatisch voor grote delen van ons land. Toch is er reden tot optimisme. In het Groningse Westerwolde startte het herstel van deze akkervogel. Rond 1980 waren er nog 100 paar, in 1996 waren er 250 en in recente jaren zeker 1.500-2.000 paar. Ook in Drenthe zien we in deze periode een duidelijk herstel. Vanuit het Noordoosten lijkt de geelgors zijn comeback te beleven.

Dit is nauwkeurig door de ornithologische boekhouders in ons land bijgehouden. Vanaf 1995-1997 werden voor het eerst akkerbouwers in de gelegenheid gesteld natuurbraaklegging en akkerranden op hun bedrijf te organiseren. We hadden in die tijd nog niet zo goed door dat geelgorzen meeliftten op de vleugels van de maatregelen die voor de hamsters en grauwe kiekendieven waren genomen: meer voedsel omdat ze anders niet kunnen overleven.

Wintervoedselvelden
Vooral dankzij Brits onderzoek werd destijds bekend dat zaadeters als patrijs, geelgors en grauwe gors met name de tweede helft van de winter in een permanente staat van honger verkeerden door een structureel tekort aan voedsel in ons efficiënte voedselsysteem. De technieken en manier waarop we aan akkerbouw doen zijn inmiddels technisch dermate geoptimaliseerd, dat er nagenoeg geen oogstresten overblijven voor onze geelgorzen. En dan verdwijnen ze natuurlijk. Met de komst van de zogenaamde wintervoedselvelden in 2008 werd in deze lacune voorzien. Natuurschrijver Koos van Zomeren schreef er een treffend stukje over.

Feitelijk werden honderden hectares met vogelvoer door boeren en een aantal Terrein Beherende Organisaties (TBO’s) aangelegd. Een eenvoudige oplossing. Deze veldjes bewezen direct hun waarde. Tussen Veendam en het Drentse Hunzedal werden percelen met 1.000-1.100 geelgorzen gevonden en geregeld werden door vrijwilligers meer dan 7.000 geelgorzen geteld. Ook andere vogels waarvoor het agrarisch gebied in die jaren vaak weinig voedsel bood kwamen erop af. Denk bijvoorbeeld aan de ringmus. Ook in Limburg werden rondom de hamsterreservaten grote aantallen gorzen geregistreerd.

Experiment en gezond verstand
Het was een tijd van experimenteren en gezond verstand gebruiken. We probeerden uit te zoeken welke locaties het meest geschikt waren, wat het juiste zaaizaadmengsel was, hoeveel kg per hectare nodig was en welke akkers ideaal lagen. We adviseerden provincies en natuurverenigingen deze kennis toe te passen. Ook verspreidden we landbouwkundige wijsheden om zonder chemie het onkruid onder de duim te houden.

Verreweg het grootste deel van deze praktijkkennis werd in de provincie Groningen uitgedokterd in een gelijkwaardig samenspel tussen ecologen en geïnteresseerde boeren. Deze manier van werken ging later het ‘Groninger Model’ heten.

Weinig wetenschappelijke publicaties
Vooral in Limburg vond goed doordacht onderzoek plaats rondom de hamsters. In provincies zoals Drenthe, Flevoland en Zeeland die belangrijk zijn voor akkervogels kwam structureel onderzoek naar hun wel en wee niet van de grond. Dat is jammer, want tussen waarnemingen (veelal door amateurs, zoals ook het inmiddels wereldbekende grote Duitse insectenonderzoek) en onderzoek naar de samenhang daartussen, gaapt een gat. De talrijke rapporten over akkervogels in de Lage Landen kunnen het schrijnende tekort aan wetenschappelijke publicaties hierover niet verbloemen.

Waarom herstelde de geelgors zich wel in Drenthe-Groningen-Limburg wel? En waarom wordt het herstel in Groningen intussen alweer bedreigd door een afname van 4-5% per jaar?
Wie nu door het Groninger Oldambt of de aansluitende veenkoloniën naar vogels kijkt ziet weer een teruggang van aantallen vogels, geelgorzen incluis. Waarom herstelde de geelgors zich wel in Drenthe-Groningen-Limburg wel? En waarom wordt dat herstel in Groningen intussen alweer bedreigd door een afname van 4-5% per jaar? Bij gebrek aan systematisch onderzoek, kan ik alleen maar vanuit mijn boerenvogelaarsverstand redeneren. Door compromissen zijn verkeerde mengsels voor wintervoedselveldjes samengesteld en zijn keuzes in akkerbeheer gemaakt die geen rekening houden met de ecologie van de soorten die ertoe doen.

Geldstromen belemmeren hervorming
Het beleid om geconcentreerd in te zetten op kansrijke gebieden is grotendeels losgelaten. Er zijn geen serieuze coherente pogingen gedaan tot landschapsherstel; geelgorzen zijn bijvoorbeeld gek op veldstruweel en houden van de combinatie boomsingels en foerageermogelijkheden.

Natuurbeleid zou gebaat zijn bij een benadering vanuit de ecologie van soorten. Het huidige stelsel van Agrarisch Natuurbeheer werkt vanuit een set van goed bedoelde, maar geen geheel vormende maatregelen. Daar komt nog eens bij dat die maatregelen structureel geld opleveren voor de partijen die ze uitvoeren. Dat maakt hervorming lastig, maar daarom niet minder noodzakelijk als we iets willen doen voor de ecologie van het Nederlandse agrarische landschap.
Dit artikel afdrukken