Wie het coalitieakkoord van Rutte IV vergelijkt met dat van Rutte III uit 2017 ziet dat hij niet teveel verwachtingen moet koesteren van de mooie doelen en geldstromen. Ondanks alle miljarden gaat dit coalitieakkoord de landbouw niet het gewenste perspectief bieden. In tijden van dualisme zijn er echter genoeg kansen voor de leden van de Tweede Kamer om er wel degelijk iets van te maken.

In tijden van dualisme zijn er echter genoeg kansen voor de leden van de Tweede Kamer om er wel degelijk iets van te maken
Vergelijking met het regeerakkoord van 2017
In dit coalitieakkoord is weinig te vinden over landbouw en voedsel vanuit Europees perspectief, terwijl in 2017 in het landbouwhoofdstuk een aparte paragraaf opgenomen was over Europa. Juist nu de Europese Commissie – met de Farm to Fork strategie - een ambitieus programma heeft voor voedselketens is het nogal een misser om niet aan te geven hoe Nederland om wil gaan met het Europese beleid.

In het regeerakkoord van 2017 werd uitgebreid ingegaan op het Nitraatactieprogramma (NAP), maar juist nu de Commissie kritisch is over de Nederlandse voorstellen voor het 7e NAP wordt in het coalitieakkoord gezwegen hoe Nederland kan voldoen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.

In het akkoord van 2017 was de wens opgenomen om de methaanuitstoot in de landbouw terug te brengen. Maar het onderwerp schittert door afwezigheid in het coalitieakkoord, terwijl er nog geen 2 maanden geleden in Glasgow internationale afspraken over gemaakt zijn.

Door voor bij te gaan aan de internationale dimensie en de Europese beleidsvoornemens brengt Rutte IV noodzakelijke keuzes niet in beeld. De Tweede Kamer heeft de mooie uitdaging om de nieuwe minister naar antwoorden te vragen en waar nodig zelf oplossingen aan te dragen.

Verdienmodellen
Over verdienmodellen in de landbouw staat een opmerkelijke passage in het coalitieakkoord:
We zetten de transitie in naar kringlooplandbouw met een goed verdienmodel, zodat boeren in staat gesteld en maatschappelijk gewaardeerd worden om de benodigde verandering te realiseren, waarbij jonge boeren toekomst krijgen. Daarbij verwachten we een niet-vrijblijvende bijdrage (JdJ vetgedrukt) van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de ‘retail’’.

Het akkoord maakt niet duidelijk hoe de agribusiness of de retail met name jonge boeren een beter verdienmodel kan of moet gaan bezorgen. Krijgen verwerkende bedrijven of de detailhandel dan extra betaald voor hun producten? Dat lijkt me ondenkbaar.

Krijgen verwerkende bedrijven of de detailhandel extra betaald voor hun producten? Dat lijkt me ondenkbaar
Niet vrijblijvend impliceert wetgeving of convenanten met duidelijke sancties als afspraken niet worden nagekomen. Heeft de coalitie daarbij Frankrijk voor ogen waarbij de retail producten niet beneden de kostprijs mag verkopen? In Nederland heeft minister Verburg wel eens geageerd tegen het stunten met vlees, maar dat heeft nooit handen en voeten gekregen. Een nieuwe minister zou dat nu wel handen en voeten kunnen geven.

Terecht wijst ook het PBL op de internationale dimensie: “Veel voedsel dat in Nederland wordt geconsumeerd wordt in het buitenland geproduceerd en veel producten uit de Nederlandse landbouw worden geëxporteerd. Dat betekent dat de ketens zich verder uitstrekken dan Nederland, en dat bij voorkeur met zowel producenten als afnemers buiten Nederland afspraken worden gemaakt.” Een reden temeer om onze verwachtingen over deze passages wat te temperen. Het wordt een uitdaging om ketenpartijen zelfstandig verdienmodellen te laten ontwikkelen waarbij verduurzaming loont.

In 2017 schreef de regering: “de mededingingswet wordt aangepast zodat samenwerking in de land- en tuinbouw expliciet wordt toegestaan. Dit om de ongelijke machtsverhoudingen in de keten te compenseren”. Dat wetsvoorstel is nog steeds niet van kracht. Wel is - naar aanleiding van een Europese verordening – de wet “Oneerlijke handelspraktijken” van kracht geworden. Maar voor de gemiddeld boer is er nog steeds sprake van ongelijke machtsverhoudingen in de keten. Machtsverhoudingen in de keten worden, zoals al honderden jaren het geval is, bepaald door vraag en aanbod.

Markten voor primaire producten zijn in Europa oververzadigd. Dat veroorzaakt de zwakke positie van boeren.

Dat geldt vooral voor inwisselbare grondstoffen. Naarmate een product meer onderscheidend is, wordt het voor de supermarkt aantrekkelijker om het in de schappen te hebben en er wat meer voor te betalen. Maar slechts een handjevol boeren en tuinders weet zulke producten of de grondstoffen daarvoor - al dan niet in samenwerking met verwerkers - te maken. Velen verlangen nog terug naar de melkquotering met een systeem van productiebeheersing waarbij vraag en aanbod in de markten beter op elkaar afgestemd waren. Het zou niet verkeerd zijn om het nog eens te hebben over de waarde van dat systeem. 

De aangekondigde verplichting om “in Nederland geproduceerd voedsel te voorzien van een herkomstetiket” zal de positie van Nederlandse producenten nauwelijks verbeteren. In de tekst van het coalitieakkoord wordt dit gemotiveerd ‘om de consument een bewustere keuze te laten maken’. Het blijft onduidelijk of deze verplichting alleen geldt voor het eindproduct met in Nederland geproduceerde grondstoffen. Er is wel een toenemende belangstelling voor streekproducten, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat de belangstelling voor in Nederland geproduceerde producten toeneemt. Een dergelijk etiket zegt overigens niets over of het product duurzaam of gezonder is dan andere producten. Jarenlang heeft Nederland wantrouwend gekeken naar Frankrijk of Duitsland waar ook op een dergelijke manier het eigen product gepromoot wordt. Van een land dat zo afhankelijk is van export zou je niet verwachten dat het zich aansluit bij de Europese trend om vooral het eigen product in de etalage te zetten. Een etiket ‘In Nederland geproduceerd’ zou vooral gebruikt moeten worden om vooral producten in het zonnetje te zetten die uitblinken in duurzaamheid. Supermarkten (zoals AH met ‘Beter voor’) ontwikkelen reeds hun eigen strategie om zich op dat vlak te onderscheiden.


In Nederland geproduceerd voedsel te voorzien van een herkomstetiket” zal de positie van Nederlandse producenten nauwelijks verbeteren
Het coalitieakkoord schept hoge verwachtingen. Er worden bindende ketenafspraken aangekondigd, die waar nodig juridisch geborgd gaan worden. De praktijk leert dat afspraken zoals vastgelegd in convenanten zelden vertaald worden in juridische borging met sancties. Gelet op de ervaringen van de afgelopen jaren, is ook een reden om de vlag nog niet uit te hangen. Dit vraagt dus om concrete tussendoelstellingen in die afspraken en regelgeving als die tussendoelen niet gehaald worden Net zoals Stientje van Veldhoven heeft gedaan met het invoeren van statiegeld op plastic flesjes.

Verdienmodellen met andere functies
Het coalitieakkoord ziet nog andere mogelijkheden voor verdienmodellen: “We stimuleren nieuwe verdienmodellen zoals ‘bio-based’ bouwmaterialen, ‘carbon credits’ en stikstofbinding Met langjarige overeenkomsten en een passende vergoeding vergroten we de mogelijkheden van (agrarisch-)natuur en landschapsbeheer”. Het nieuwe Nationaal Strategisch Plan voor de besteding van de GLB gelden biedt kansen voor ‘carbon credits en stikstofbinding. Dankzij de ZLTO zijn er pilots gaande die een nuttige basis daarvoor bieden. Hier zijn mogelijkheden om synergie te krijgen van marktinitiatieven en overheidssteun. Tweede Kamer moet nu aandringen op een betrouwbaar en objectief certificeringssysteem voor een lange termijn aanpak.

Tot op heden is de Europese Commissie erg terughoudend geweest met de goedkeuring van langjarige overeenkomsten voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Hier wekt Rutte IV verwachtingen die zeer waarschijnlijk niet waargemaakt kunnen worden. Ook worden door de Commissie strenge eisen gesteld aan het toekennen van een passende vergoeding. Die moeten passen binnen de kaders van WTO, hetgeen betekent dat voor productgerelateerde beheersovereenkomsten (zoals later maaien bijvoorbeeld) de vergoeding maximaal kan bestaan uit gederfde inkomsten en gemaakte kosten. Voor aanleg en onderhoud van landschapselementen zijn die WTO randvoorwaarden niet van kracht, hetgeen betekent dat daar (in de ogen van boeren) meer mogelijkheden zijn voor een passende vergoeding. Maar ook hier vraag ik me ernstig af of de verwachtingen waargemaakt kunnen worden.
Uitgifte in pacht of erfpacht van grond voor natuur-en landschapsbeheer door de op te richten grondbank biedt wel kansen voor een lange termijn aanpak omdat dit niet onderhevig is aan de WTO eisen of het Brussels staatssteunregime.

Terecht wordt in het coalitieakkoord een pleidooi gehouden voor grondgebonden melkveehouderij
Grondgebonden melkveehouderij
Terecht wordt in het coalitieakkoord een pleidooi gehouden voor grondgebonden melkveehouderij: Met inzet van reststromen in veevoer, vervanging van kunstmest door organische mest en een grondgebonden (vetgedrukt JdJ) melkveehouderij sluiten we kringlopen. Hierover worden afspraken gemaakt met toeleveranciers en de verwerkende industrie. Al eerder had minister Schouten een pleidooi voor grondgebonden melkveehouderij gehouden. Met deze zinsnede sluit het coalitieakkoord aan bij een advies van de NZO en de LTO uit 2018 (5). Kern van dat advies is dat elk melkveehouderijbedrijf grotendeels moet kunnen voorzien in zijn eigen eiwitbehoefte. Of daar nu afspraken met toeleveranciers en de verwerkende industrie het meest geëigende middel voor zijn, lijkt me vreemd. Toeleveranciers vragen om minder veevoer te leveren is hetzelfde als een slager vragen minder vlees te verkopen. Veevoederleveranciers zouden zich meer moeten richten op het gebruik van reststromen.

Minister Schouten heeft onlangs aangegeven dat het nog niet zeker is of Nederland de komende jaren gebruik zal kunnen maken van de derogatie (nitraatrichtlijn-normen voor mest). Als dat niet doorgaat, betekent dat een versnelling van een grondgebonden melkveehouderij. Dat leidt tot een opwaartse druk op de grondprijzen omdat bedrijven met een intensieve veebezetting uit alle macht zullen proberen om er grond bij te kopen. Het betekent ook dat organische mest vervangen wordt door kunstmest, waardoor de uitspoeling van stikstof en fosfaat naar het grond- en oppervlaktewater blijft. Daarmee worden de doelen van de Kaderrichtlijn Water zeker niet gehaald en zijn wettelijke normen nodig voor de hoeveelheid kunstmest die uitgereden wordt.
Dit artikel afdrukken