Epidemiologie heeft een centrale plaats in de gezondheidswetenschap. Meten is weten immers. Veel medisch onderzoek is geheel of voor een deel epidemiologisch. Maar vaak deugen de uitkomsten niet, wordt de betekenis overdreven of zijn ze nutteloos.
Geen oorzakelijk verband
De kritiek op epidemiologisch opgedane kennis in de voedingswetenschappen zwelt aan. Afgelopen zomer publiceerde de Stanford-hoogleraar John Ioannidis, die eerder al medisch epidemiologisch onderzoek zwaar onder vuur nam, het artikel ‘The Challenge of Reforming Nutritional Epidemiologic Research’. Daarin veegt hij de vloer aan met epidemiologisch voedingsonderzoek, dat volgens hem niet voldoet aan wetenschappelijke uitgangspunten. Op Foodlog schreef Jop de Vrieze daar al over.
Ioannidis roept op tot een radicale hervorming van de methodes in voedingskundig onderzoek. Het stuk van Hu en Willett lijkt een reactie daarop, maar ze noemen hun plaaggeest niet bij naam.
Het belangrijkste bezwaar dat vaak wordt gehoord is dat epidemiologisch onderzoek geen oorzakelijk verband kan aantonen, geen causale relatie. Het is observationeel onderzoek, geen experimenteel of klinisch onderzoek. Het kan geen onweerlegbaar bewijs leveren dat de inname van dit medicijn of dat voedingsmiddel zus of zo’n effect in het lichaam heeft. Dat kan alleen met grote, dure, langlopende en strikt gecontroleerde onderzoeken, zoals RCT’s (randomised controlled trials). Maar vaak zijn die ook niet mogelijk om ethische redenen.
Hu en Willett vinden epidemiologie essentieel om de ‘myth’ van het ‘fact’ te onderscheiden en antwoorden te krijgen te midden van ‘overdreven claims, waarschuwingen voor voeding en agressieve marketing van voedingsbedrijven’, met hulp van andere onderzoekstechniekenApologie
Andere bezwaren tegen epidemiologisch onderzoek zijn de mogelijk gebrekkige representativiteit van de onderzochte groepen (de cohorten), de ondervragingsmethoden (zoals zelf ingevulde vragenlijsten) en de neiging van onderzoekers om data zo te interpreteren dat er resultaten kunnen worden gepubliceerd, ook als er geen echte conclusies zijn. De complexiteit van de materie laat vaak ruimte voor zogeheten onontdekte ‘confounders’, verstorende factoren die niet altijd voorzien kunnen worden.
Hu en Willett beginnen hun apologie met het schetsen van de evolutie van het voedingsonderzoek en -advies. Voorheen werd experimenteel onderzoek uit laboratoria, met proefdieren en korte voedingsstudies met mensen door deskundigen geëxtrapoleerd en omgezet naar voedingsadvies. De epidemiologie heeft daar een nieuw soort kennis, gebaseerd op data, aan toegevoegd. Dat heeft grote invloed gehad op voedingsadviezen en dus voedingsgewoonten over de hele wereld.
Overdreven claims
Hu en Willett noemen het onderzoek naar transvet, suikerhoudende dranken en koffie als voorbeelden van belangrijk epidemiologisch werk. Kritiek op de genoemde zwakke plekken pareren ze met de vaststelling dat het heel moeilijk is om een goed beeld te krijgen van wat consumenten eten. Maar, zeggen ze, de onderzoeken zijn goed opgezet en de rekenmethodes betrouwbaar. Tegenwoordig lukt het volgens hen ook heel goed de confounders en andere bias eruit te filteren.
Hu en Willett vinden epidemiologie essentieel om de ‘myth’ van het ‘fact’ te onderscheiden en antwoorden te krijgen te midden van ‘overdreven claims, waarschuwingen voor voeding en agressieve marketing van voedingsbedrijven’, met hulp van andere onderzoekstechnieken. "Ondanks een schier eindeloos openbaar debat is er een sterke consensus bij voedingsdeskundigen en behandelaars over wat de basiselementen van een gezond eetpatroon zijn, hoewel er nog onzekerheid over veel details opgelost moet worden."
Vaak zit er ook niets anders op dan een beroep te doen op de epidemiologie. Een experimentele, klinische trial die tientallen jaren loopt om darmkanker te onderzoeken, is niet haalbaar. Het is ondenkbaar dat een grote groep deelnemers aan een studie decennia lang hetzelfde blijft eten, drinken en doen. Geen enkele studie, op welke manier ook opgezet, kan een definitief antwoord geven en geen enkel soort onderzoek is zonder beperkingen.
Best beschikbare bewijs
Epidemiologisch onderzoek gaat vaak samen met ander onderzoek om het beste beschikbare bewijs te krijgen, met in het achterhoofd dat het niet perfect is en door herhaling versterkt moet worden. Het doel is een zo goed mogelijk beeld te krijgen van wat goede voeding is. Maar het waarborgen van gezonde voeding is nog maar het begin. "In het volgende decennium zal voedingskundig onderzoek zich bezig moeten houden met veel maatschappelijke en mondiale uitdagingen."
"Betekenisvolle verbeteringen in de eetgewoonten op lange termijn vragen om beleidsveranderingen, zoals een suikertaks, financiële prikkels om goed voedsel te produceren en te kopen, een waarschuwingssysteem op verpakkingen, regulering van marketing en reclame, en gezonde omgevingen op school en op het werk," aldus Hu en Willett.
Op 8 oktober krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
- Bij tabak bleek al dat longen 'insmeren' met synthetische hulpstoffen levensgevaarlijk is.
- Blijkt niet te verbieden omdat via toestemming inzake voedings- en genotmiddelen het 'insmeren' ermee van de darmen in stand moet blijven.
- Vrijwel alle kankers en andere enge (nieuwe) aandoeningen zijn in de darmflora te herkennen.
- Vanwege grootschalig en divers gebruik is het leggen en aantonen van verbanden inmiddels te complex.
De publicaties waar Walter Willet aan verbonden is, illustreren heel mooi de discussie. Je weet van te voren welke kant de conclusie heen gaat: "plant-based", bijna vega verdient de voorkeur. Als dat overeenkomt met jouw ideeën, dan vind je dat een sterke studie. Komt het niet overeen met jouw ideeën, dat vind je het een zwakke studie. Beide richtingen kunnen voldoende argumenten vinden in de desbetreffende studie om hun positie te verdedigen.
Dat kun je zo vinden op wikihow. Wie geen omgang heeft met de medemens van 35- zal het woord inderdaad niet vaak horen. Daaronder is het een heel gewoon.
Wat is dissen?