Volgens de rechter mag het afschot van edelherten in de Oostvaardersplassen nog niet doorgaan. De reden is dat de partijen die om een voorziening hebben gevraagd te weinig tijd hebben gehad om het onderzoeksrapport door te nemen. Vijf ecologen van Wageningen Universiteit, Universiteit Utrecht, Staatsbosbeheer en het onderzoeksbureau Sweco hebben de ecologische effecten van de grote aantallen hoefdieren in de Oostvaardersplassen onderzocht.

22 zeldzame broedvogelsoorten verdwenen
De sterk toegenomen aantallen grote grazers hebben het eerder afwisselende en vogelrijke landschap in de randzone omgevormd tot een uitgestrekte en monotone grasvlakte waarin het overgrote deel van de broedvogels is verdwenen. Zelfs typische graslandsoorten als veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart, watersnip en grutto zijn hier volledig of vrijwel volledig verdwenen. Bij elkaar hebben met zekerheid 22 broedvogelsoorten (die op de meest recente Rode Lijst staan en ernstig bedreigd zijn) hun heil elders moeten zoeken. Er hebben zich in deze periode geen nieuwe broedvogelsoorten in het gebied gevestigd. Slechts drie van de uit de randzone verdwenen vogelsoorten (roerdomp, snor, porseleinhoen) komen ook in het moeras voor en zijn dus niet verdwenen uit de Oostvaardersplassen als geheel.

Aantallen wintergasten en doortrekkers
De werkgroep heeft ook de veranderingen in aantallen wintergasten en doortrekkers geanalyseerd. Er zijn elf Rode Lijstsoorten die in de randzone overwinteren. Eén soort laat een positieve ontwikkeling zien (zeearend), zeven soorten vertonen geen duidelijke veranderingen en vier soorten laten een negatieve ontwikkeling zien. Soorten als kievit, goudplevier en kemphaan hebben aanvankelijk van de begrazing geprofiteerd, maar vertoonden bij de verdere toename van de begrazingsintensiteit een duidelijke afname. Het zijn met name de brandgans en in mindere mate de grauwe gans, die hebben geprofiteerd van de grote oppervlaktes zeer kort grasland die zijn ontstaan.

Vestiging grote zilverreiger en zeearend
Het moeras herbergt nog steeds een zeer rijke vogelwereld en is van grote internationale betekenis. De vestiging van de grote zilverreiger in 1978 en de zeearend in 2006 zijn voor de Nederlandse natuur belangrijke sleutelmomenten geweest. Na deze eerste vestigingen hebben beide soorten zich over geheel Nederland verspreid. Om deze reden is in het beheer de droge randzone ondergeschikt gemaakt aan het moeras. De vraag is of dat volledig terecht is geweest. In de randzone kwamen in de jaren negentig 37 bedreigde broedvogelsoorten voor in vergelijking met slechts 8 bedreigde broedvogelsoorten in het moeras, waarvan enkele, zoals kleine zilverreiger en woudaapje, inmiddels zijn verdwenen. De aantallen broedvogels in het moeras zijn weliswaar vele malen groter dan in de randzone, maar het grote verschil in soortenrijkdom tussen randzone en moeras had moeten leiden tot een beheer dat gericht was op bescherming van zowel de vogels in het moeras als die in het grazige deel. Dat is niet gebeurd.

Aantallen ganzen tijdens rui in het moeras
De gedachte die ten grondslag lag aan de gekozen strategie was dat de ongelimiteerde populatie-ontwikkeling van de grote grazers en de daaruit voortvloeiende toename van het graslandareaal een positief effect zou hebben op de aantallen ruiende grauwe ganzen in het moeras. Deze ganzen zouden door de vraat van riet een afwisselend moeraslandschap in stand houden. Analyse van de aantallen grauwe ganzen laat echter zien dat het toenemende graslandoppervlak geen enkel effect heeft gehad op de aantallen ganzen die tijdens de rui in het moeras verblijven. Deze aantallen blijken vooral bepaald te worden door het beheer van het waterpeil en door veranderingen in de voorkeur voor ruigebieden langs de trekroutes van deze soort.

500 tot 600 hectare rietland weggevreten
Er mag verondersteld worden dat kleine aantallen ruiende grauwe ganzen in het moeras op langere termijn noodzakelijk zijn om een afwisselend moeraslandschap te handhaven met rietland, wilgenstruweel en kleine plasjes met helder water waar soorten als roerdomp, lepelaar en dodaars op visjes kunnen jagen. Daar staat echter tegenover dat gedurende de afgelopen twee decennia de tienduizenden ganzen in het moeras 500 tot 600 hectare rietland hebben weggevreten waarbij grote oppervlaktes open en troebel water zijn ontstaan. Deze ontwikkeling heeft belangrijke negatieve effecten gehad op soorten die afhankelijk zijn van helder water zoals roerdomp en dodaars. Juist om deze reden zijn grootschalige ingrepen in het moeras noodzakelijk, zoals nu gebeurt, waarbij het gehele westelijke deel wordt drooggelegd zodat er herstel van het rietland kan plaatsvinden.

Geen reden grote aantallen grazers te handhaven
Er is dus geen enkele reden om ten behoeve van het moeras grote aantallen grazers en grote oppervlaktes grasland te handhaven. Een sterke vermindering van het aantal hoefdieren zal op langere termijn in de droge randzone leiden tot een herstel van een afwisselend landschap met struweel, riet, ruigte en grasland en de rijke vogelwereld die daarin thuishoort. De vermoedelijke afname van de aantallen grauwe ganzen die dan zal plaatsvinden, zal ook de vogelwereld in het moeras ten goede komen. Momenteel bestaat het overgrote deel van de randzone uit kort afgevreten grasland. Veel kleinere oppervlaktes grasland zijn meer dan genoeg om voldoende ruiende grauwe ganzen in het moeras te behouden.

Deze tekst, geschreven door Frank Berendse, Wageningen University & Research en Martin Wassen, Universiteit Utrecht, verscheen op 3 februari op Nature Today.
Dit artikel afdrukken