Groene en/of circulaire meststoffen zijn begrippen die tot leven kwamen toen in Den Haag en Brussel de klimaatproblematiek duidelijk werd. Met name in Nederland werd het begrip kringlooplandbouw uit de mottenballen gehaald om de import van meststoffen uit andere landen terug te dringen. Het begrip wordt op vele verschillende manieren geïnterpreteerd. Dat hoeft allemaal niet af te leiden van de kernvraag waar het allemaal om draait: valt er uit eigen omgeving voldoende mest te halen om de landbouw en dus onze voedselvoorziening aan de gang te houden, zonder fossiele brandstoffen te hoeven gebruiken?

Drie uitdagingen tegelijk
Kringlooplandbouw wil de klimaateffecten van de bemesting van akkers en weiden indammen. De productie van kunstmest maakt van stikstof uit de lucht - met behulp van grote kracht (fossiele energie) - een vaste stof. Daarbij komen de nodige broeikasgassen vrij. Ook al nuanceren onderzoekers dat beeld inmiddels, feitelijk doet dierlijke mest dat ook. Dieren eten immers plantaardig materiaal dat met kunstmest één stap voor hen in de kringloop is geteeld. Daarnaast willen we de uitputting van grondstoffen terugdringen door ze steeds opnieuw te gebruiken. Beleidsmakers veronderstellen dat een perpetuum mobile mogelijk is dat zonder toevoeging van fossiele koolstof blijft functioneren.

Ieder lokaal landbouwareaal bepaalt hoeveel ruimte overblijft voor de natuur, waar dan ook in de wereld
Om die idealen te realiseren, moeten mensen rekening houden met hun twee andere uitdagingen. Ze moeten hun voedselzekerheid zeker stellen en de biodiversiteit in de natuur op peil houden. Het gaat dan ook om drie verstrengelde uitdagingen: 1) hergebruik, 2) voedselzekerheid en 3) biodiversiteit.

Het gaat niet alleen om Nederland maar om de mensheid in de wereld als geheel. Voor broeikasgassen en klimaat bestaan geen landsgrenzen. Dat geldt ook voor voedsel, denk alleen al aan de mondiale prijzen op grondstoffenmarkten.
Het geldt zelfs voor biodiversiteit. Ieder lokaal landbouwareaal bepaalt hoeveel ruimte overblijft voor de natuur, waar dan ook in de wereld. De efficiency van de gebruikte productiesystemen op de ene plek bepaalt waar en hoeveel de biodiversiteit elders wordt bedreigd. Zowel boven- als ondergronds.

De mens, zijn voeding en zijn activiteiten zijn tot op heden hoe dan ook verantwoordelijk voor zowel klimaatverandering als dalende biodiversiteit. Tot op heden wisten we wel onze voedselzekerheid op peil te houden en zelfs tot eerder in de geschiedenis niet vertoonde hoogte op te stuwen.

Van jager-verzamelaar tot boer: het einde van de mens als gewoon dier
Toen de mens de stap maakte van jager-verzamelaar naar akkerbouwer, tuinder en veehouder, werd duidelijk dat hij zich sterk van andere dieren zou gaan onderscheiden. Geteelde gewassen en vee gaven meer voedselzekerheid. Daardoor kwam de groei van onze soort in een versnelling. Het werd het begin van een vicieuze cirkel, meer mensen-meer voedsel-meer mensen-enzovoorts.

Dat proces naar 'meer voedsel' voor mensen gaat gepaard met een aantal cruciale trends in de landbouw, waarvan de dominantie in de loop van de tijd is veranderd.

In het onderstaande blok schetsen we drie historische fasen. In verschillende delen van de wereld beslaan ze verschillende periodes in de jaartelling. Zo is bijvoorbeeld Europa aan fase 3 begonnen, terwijl grote delen van Afrika nog maar nauwelijks uit 1 zijn (domweg omdat kunstmest duur is en vanwege slechte wegen moeilijk aan te voeren).

Drie historische fasen in de landbouw

Fase 1. Interne productiemiddelen, land, arbeid en kapitaal
Landbouw gebruikt de lokale omgeving om met grondstoffen en arbeid op eigen land voedselproductie mogelijk te maken. Nog maar 170 jaar geleden leidde dat tot de angst voor de hongerdood.
Deze fase wordt gekenmerkt door:

A. Ontginning bossen en andere natuurlijke ecosystemen voor teelt van met name eenjarige voedselgewassen. Daarbij wordt de fractie van de plant die voor menselijke consumptie geschikt is steeds groter, ten koste van de hoeveelheid minder tot slecht verteerbare plantdelen (zoals stro) die nodig zijn voor het op peil houden van de bodem-organische stof.

B. Groeiende integratie van akkerbouw en veehouderij, waarbij de hoofdfunctie van vee verschuift van het leveren van eiwitten naar transport van organische stof met zijn nutriënten van de marken (woeste gronden rond boerengemeenschappen) naar de esgronden (letterlijk: zaaigronden, de cultuurgronden waarop akkerbouw wordt bedreven). Natuurlijke vegetaties en hun bodems worden uitgeput ten gunste van het op peil houden van de vruchtbaarheid van cultuurland waarop akker- en tuinbouw wordt bedreven. De kap van bomen en struiken voor brand- en gebruikshout versterkt de uitputting van de natuurlijke vegetatie, door extra transport van organische stof met zijn nutriënten uit de wilde omgeving richting dorp.

C. Doorgaande bevolkingsgroei laat vegetaties en bodems degraderen, met erosie en verwoestijning als resultaat. De aanvoer van nutriënten voor de akkers stagneert.

Gepoogd werd die te compenseren door het afgraven en gebruiken van terpen en graven op kerkhoven. Dat bood onvoldoende soelaas. Met de op gang gekomen grootschalige scheepvaart wordt de aanvoer van natuurlijke meststoffen zoals 'guano' of chilisalpeter van elders mogelijk. Natriumnitraat kwam uit Bolivia, Chili en Peru. De mest was zo gewild en nodig in Europa en de USA dat er oorlog om werd gevoerd van 1879 – 1884, tussen Chili met steun van Engeland tegen beide andere landen. Chili won.

Het is nog geen honderd jaar geleden, dat in centraal Duitschland hongersnood heerschte, omdat de omliggende gebieden niet voldoende voedsel konden afstaan; de producties waren veel te laag. Weinigen, die hun practische ervaring in het moderne bedrijf hebben opgedaan, beseffen, dat nog geen honderd jaar geleden het land- en tuinbouwbedrijf een zoogenaamd circulatiebedrijf was, waarbij de opbrengsten bepaald werden door de voorraad stalmest, die bereid kon worden

De oude landbouwkundige Prof. Ir. J. Hudig noteerde kort na WOII: “Chilisalpeter is de oudste der kunstmeststoffen en heeft zijn rol op bewonderenswaardige wijze vervuld. Het is nog geen honderd jaar geleden, dat in centraal Duitschland hongersnood heerschte, omdat de omliggende gebieden niet voldoende voedsel konden afstaan; de producties waren veel te laag. Weinigen, die hun practische ervaring in het moderne bedrijf hebben opgedaan, beseffen, dat nog geen honderd jaar geleden het land- en tuinbouwbedrijf een zoogenaamd circulatiebedrijf was, waarbij de opbrengsten bepaald werden door de voorraad stalmest, die bereid kon worden. Lage opbrengsten geven weinig stalmest en dit weer lage opbrengsten; productievermeerdering was dus uitgesloten. De oorlog was hard op weg ons weer naar die tijden terug te voeren! Wanneer men bedenkt, dat in die omstandigheden oogsten van b.v. 200 hl aardappelen per ha, 25 hl tarwe en 30 hl rogge tot de hooge werden gerekend is het volkomen begrijpelijk, dat een eeuw geleden de toestand voor Europa er buitengewoon somber uitzag.”

Fase 2. Interne productiemiddelen worden aangevuld met en op den duur gedomineerd door externe productiemiddelen, kunstmest, veevoer en fossiele brandstof voor mechanisatie, kunstmestproductie en transport

A. De van jager-verzamelaar tot boer ontwikkelde mens ontkoppelt akkerbouw en veehouderij, terwijl het relatieve belang van de veehouderij voor de voedselzekerheid sterk toeneemt vanwege de behoefte aan meer mest.

B. De druk op het landbouwareaal wordt (tijdelijk) minder; de weidegronden zijn - dankzij kunstmest - niet meer nodig als bron voor nutriënten. Gedegradeerd land wordt geregenereerd. Er is sprake van herbebossingen. Wereldwijd zijn kunstmestgebruik en bosdynamiek op die manier gecorreleerd. Hoe lager het kunstmestgebruik des te sterker de afname van bos. In gebieden met hoog kunstmestgebruik is echter sprake van een (lichte) uitbreiding van bossen.

C. Daar staat tegenover dat onder invloed van de aanvoer van veevoedergrondstoffen als graan en sojaschroot, het vroegere lokale systeem van uitputting van woeste markegronden ten behoeve van esgronden nu een vorm van internationaal transport is geworden. Lokale, heel intensieve veehouderij gaat ten koste van ontbossing elders en van uitputting van onder meer verre soja-akkers.

D. Daarbij leidt gebruik van de externe productiemiddelen tot hogere concentratie broeikasgassen in de lucht en zo tot klimaatverandering. De veehouderij wordt naast akker- en tuinbouw een emissiebron van betekenis.

E. Ook wordt landbouw tot een dominante bron van stikstofemissies en -depositie, en voor fosfaatvervuiling van grond- en oppervlaktewater.

F. Daarnaast gaat veel fosfaat verloren door bemesting van gewassen op fosfaat-fixerende gronden.

Fase 3. Het einde van externe productiemiddelen, fossiele brandstoffen en specifieke grondstoffen voor kunstmest, is in zicht:

A. Geen agrochemische inputs meer: geen kunstmest en geen pesticiden meer, maar terug naar vormen van biologische landbouw uit fase 1 maar met hernieuwde kennis daarvan, zoals bijvoorbeeld Anton Nigten die liet zien in een serie van drie artikelen op Foodlog.

B. Kringlooplandbouw heruitgevonden: zuinig met grondstoffen en vooral met fosfaat.

C. Naar een groene economie: zonder fossiele energie.


Doorgaan alsof er niets aan de hand is, kan niet meer
Dankzij de ontwikkeling van de landbouw lukte het de mensheid om de voedselzekerheid te vergroten voor een gestaag groeiende wereldbevolking. Maar al in de eerste fase kwam daar uitputting van de bodem bij. Dat uitte zich in een gebrek aan nutriënten en bodemorganische stof. Het leidde tot de direct daarmee samenhangende verwoestijning en verarming van de biodiversiteit als negatieve neveneffecten. Met deze woorden versimpelen we de gang van zaken. In werkelijkheid is er in streken met heel vruchtbare gronden eerst sprake van verhoging van de plantaardige biodiversiteit. Pas bij uitputting in het voordeel van de door mensen gewenste teelten, gaat de dominantie van sterk concurrerende soorten verloren.

In de tweede fase droeg het steeds verder toenemende gebruik van fossiele brandstoffen in de landbouw bij aan klimaatverandering, terwijl mijnbouw (fosfor en kalium) en transport van voeders en voedsel(grondstoffen) tot nutriëntenuitputting in sommige delen van de wereld leidt en tot vervuilende concentratie in andere delen. Die vervuiling wordt met name veroorzaakt door stikstof en fosfaat. Daar waar sprake is van uitputting zet de verwoestijning door, met alle negatieve gevolgen van dien voor de biodiversiteit. Doorgaan alsof er niets gebeurd is, kan niet.

Daarom staat de mensheid nu aan het begin van de derde fase. Groene circulaire meststoffen worden gezien als belangrijke middelen om de drie uitdagingen van de mens tegemoet te treden: voedselzekerheid zonder klimaatverandering met behoud en versterking van de biodiversiteit. De komende dagen brengen we u gedachten waarmee u zelf kunt bepalen of mensen circulair kunnen eten. Uw aanvullingen, kritieken en vragen horen we graag.

Woensdag 3 november deel 2: Van stedelijke beerput naar kunstmest en weer terug.

Deze serie wordt, zonder enige redactionele invloed, mogelijk gemaakt door boerencoöperatie Agrifirm. Boeren hebben behoefte aan perspectief en willen graag een duidelijk beeld van de meststoffen die ze de komende 30 jaar mogen gebruiken. Dat beeld is er op dit moment nog niet en kan daarom in de openheid van een niet-ideologisch en zo feitelijk mogelijk gesprek ontwikkeld worden. Een en ander als voorbereiding op (politieke) meningsvorming en normstellingen.

Het Planbureau voor de Leefomgeving adviseert de overheid te komen met dwingende normen voor circulariteit, met name op het gebied van landbouw. Eén van de belangrijkste circulaire schakels in de landbouw is die van mest. Dieren (mensen incluis) eten planten of elkaar en produceren mest die voedsel is voor nieuw leven. Werkt die natuurlijke circulariteit ook in het landbouwsysteem, dat wil zeggen in de natuur die we hebben ingericht om de wensen van naar welvaart strevende mensen optimaal te bedienen? We willen genoeg te eten hebben en daar niet al te veel voor betalen. Tevens willen we de biodiversiteit versterken. Met kunstmest kan dat, een strategie waar de VS op in lijken te zetten. Europese overheden willen er vanaf omdat het maken van kunstmest veel fossiele energie kost en bij te royale toepassing de bodem uitboert. Op dit moment ligt de kunstmestfabriek van Yara in Sluiskil stil omdat de aardgasprijzen te hoog zijn om tegen acceptabele prijzen kunstmest te produceren. Een nieuw tijdperk kondigt zich aan. De EU had al besloten voor 25% fossielvrije landbouw te gaan. Den Haag en Brussel stellen de voedselketen voor een nieuwe uitdaging met nieuwe normen waaraan de landbouw moet voldoen.
Dit artikel afdrukken