Op een kaart met de ammoniakuitstoot van de landbouw springt het Bundesland er als rode vlek uit. In 2018 werd Duitsland op de vingers getikt door de EU omdat het land gefaald had bij de aanpak van nitraatuitspoeling. De zaak resulteerde in strengere mestwetgeving.

Wie heeft de grootste?
Bijna 60% van de Duitse varkens bevindt zich in Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen. Meer dan 7 miljoen varkens huizen in Niedersachsen. In Nederland hebben we permanent circa 12 miljoen varkens. Niedersachsen is qua oppervlakte vergelijkbaar met Nederland, dus wij ‘winnen’ het qua aantallen. De vergelijking heeft maar deels zin, omdat binnen Nederland en Niedersachsen de varkens ook nog eens in specifieke gebieden geconcentreerd zijn. Daar concentreert zich de vervuiling. In Nederland is dat in Oost-Brabant het geval.

Nederland intensiveerde eerder
Aan beide kanten van de grens is sprake van intensieve varkenshouderij. Nederland intensiveerde echter eerder dan Duitsland. Ons land startte al in de 19e eeuw met de import van graan en mest om dieren en het akkerland te voeden. Dat was het begin van een niet-grondgebonden landbouw. Onze landbouw is verwerkend. Ze gebruikt importgoederen en dieren als verwerkende machines; dieren maken vlees, zuivel en eieren van grondstoffen die elders worden ingekocht. Dat vlees, de kaas en eieren exporteren we vervolgens grotendeels naar het buitenland. Met de mest voedden en voeden we onze akkers waarvan we het product (suiker, aardappelen, uien) ook weer exporteren.

Duitsland is dat model de laatste decennia gaan overnemen. Ze kochten minder Nederlands varkensvlees en gingen zelf meer produceren. De mest van deze nieuwe, intensieve varkensindustrie kwam hen ook van pas. Het uitgestrekte akkerland kon de mest goed gebruiken. Van een nieuwe orde is de recente (tussen 2000 en nu) verviervoudiging van de Duitse varkensexport.

Puntdruk zorgt voor vervuilingsproblematiek
Het aantal varkenshouderijen leidt niet automatisch tot het mestprobleem waar The Guardian over schrijft. Puntdruk is het probleem: teveel dierhouderijen te dicht bij elkaar. Je zou daarom ook kunnen zeggen dat het zinnig is om de mestproblematiek vanuit een ruimtelijk ordeningsbeleid op te lossen. Regelgeving voor individuele boeren houdt daar onvoldoende rekening mee. Een goede balans tussen de hoeveelheid mest en de hectares akkerland helpt boer en milieu een grote stap verder.

Tegelijk is de benutting van meststoffen door gewassen van groot belang. De uitspoeling van bijvoorbeeld stikstof en fosfor (dus niet door de gewassen opgenomen mest) naar het milieu beloopt afhankelijk van de grondsoort in de vele tientallen procenten. Voor een betere benutting van stikstof bestaan technische oplossingen zoals bijvoorbeeld het 'strippen' van stikstof uit mest. Volgens Jan Roefs kan je op die manier de verliezen bij het bemesten op het land met een factor tien verlagen. Roefs is van mening dat er meer ingezet moet worden op het kraken en opnieuw samenstellen van mest voordat de boer die weer op het land brengt. Daarmee wordt de belasting van het milieu drastisch verminderd en stijgt de opbrengst per eenheid mest. Dat scheelt kunstmest en zal nodig zijn als we de veestapel drastisch willen verlagen.

Er zijn genoeg ideeën om beter met dierenmest om te gaan. Kranten schrijven echter liever over de problemen van mest en suggereren niet zelden dat we zowel zonder kunstmest als dieren - en dus hun mest - kunnen. Maar waar moeten het graan, de groenten en het fruit van groeien als we beide de deur uitdoen?

Dit artikel afdrukken