"Het kabinet is ervan overtuigd dat in een klimaatneutrale, circulaire economie een belangrijke rol is weggelegd voor biomassa. Die biomassa moet dan wel voldoen aan duidelijke duurzaamheidscriteria die op een breed draagvlak kunnen rekenen. Daartoe wil het kabinet een ‘integraal duurzaamheidskader biomassa’ opstellen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd advies uit te brengen over het draagvlak voor en de uitvoerbaarheid van een dergelijk kader. Daarnaast is het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd als inbreng daarvoor de huidige en toekomstige beschikbaarheid en de optimale toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa voor Nederland in te schatten. Omdat het debat rond biomassa zeer gepolariseerd is, is tegelijkertijd een gezamenlijk feitenonderzoek (joint fact finding) uitgevoerd waaraan een brede groep van 150 stakeholders heeft bijgedragen. Het blijkt dat beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa niet op puur wetenschappelijke gronden bepaald kunnen worden, maar uiteindelijk sterk afhangen van het bredere perspectief dat wordt gehanteerd."

Met die woorden leidt het PBL het rapport in dat het maakte voor de SER. Dat respectabele adviesorgaan moet de regering op basis van nadere afwegingen gaan vertellen onder welke voorwaarden Nederland verantwoord biomassa mag verstoken om de energiehuishouding aan de gang te houden.

Omdat die condities echter afhangen van keuzen en aannames, zegt het PBL met zoveel woorden, dient de regering zelf politieke keuzen te maken. In onzekerheid en keuze-afhankelijkheid staat de wetenschap immers met lege handen. In zulke gevallen moet het publiek via zijn volksvertegenwoordiging zelf beslissen wat het wil en welke risico's het wil lopen.

De discussie die over het rapport kan ontstaan, valt samen met het opgewonden gesprek dat in de media - waaronder op Foodlog - is ontstaan over de jongste documentaire van Michael Moore over groene energie. Het debat focust op de vele niet of niet helemaal correcte details. De hoofdlijn blijft echter grotendeels uit zicht: daadwerkelijk groen energiegebruik is weinig energiegebruik door minder mensen die niet meer maar minder willen. Als de samenleving dat niet wil - een politieke keuze - dan zullen we meer energie moeten willen gebruiken dan onze met de mond beleden groene ambities op het gebied van energie (alleen zon en wind, geen fossiele en geen nucleaire energie) toestaan. Dat zal dan ten koste gaan van onze natuurlijke leefomgeving. Het gebruik van biomassa in de vorm van boomkap is een dergelijk alternatief en stuit om die reden op verzet.

Toch legt het PBL juist die, duidelijk politieke, keuze zijn opdrachtgever en lezers voor. In de samenvatting van Trouw zegt het planbureau: "Nederland heeft niet de luxe om biomassa, zoals houtsnippers, te schrappen als alternatieve energiebron. Met alleen windmolens en zonnepanelen lukt het niet om van olie, gas en kolen af te komen. Althans, dat zou een ‘risicovolle strategie’ zijn, waarbij niet zeker is dat iedereen op de lange termijn ’s winters een warm huis zal hebben."

Deze eenvoudige lijn van denken en vragen stellen vanuit de grenzen aan de beschikbaarheid van energie en de ambities die we kunnen hebben, ontbreekt in het PBL-rapport
Anders dan Trouw legt de Volkskrant de nadruk op de onzekerheden: Het lijkt een prachtig bestuursmodel: vraag het de wetenschap. Zelfs de ergste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, de uitbraak van covid-19, wordt nu al twee maanden lang op die manier gemanaged, met redelijk succes. Maar om dat model te laten werken, is één voorwaarde cruciaal: de wetenschap moet wel antwoorden hebben. Dat blijkt totaal niet het geval bij de kwestie biomassa. Is het een goed idee om elektriciteitscentrales of stadsverwarming te stoken met hout? Om koolzaad te gebruiken voor autobrandstoffen of frituurvet voor kerosine? Om beton en staal te vervangen met hout? Deze vragen leiden vaak tot emotionele wetenschappelijke debatten, vooral als de boom in het geding komt. Energiebedrijven gebruiken in steeds grotere hoeveelheden bomen voor brandstoffen, geholpen door miljardensubsidies. Maar steeds meer mensen, en een hele vloot ngo’s, ageert fel tegen het ‘opstoken van bomen’.

Is het echt zo ingewikkeld? Nee. Een andere vraagstelling zou een duidelijker rapport hebben opgeleverd. Logischerwijs had het kabinet het PBL kunnen vragen over hoeveel wind- en zonne-energie van eigen bodem Nederland kan beschikken. Uit dergelijke berekeningen zullen ook onzekerheden naar voren komen. Toch valt met zekerheid te zeggen dat Nederland op eigen grondgebied verreweg onvoldoende energie uit zon en wind kan opwekken om de bestaande energievraag (die niet zal dalen, maar groeien) te dekken. Voor hernieuwbare energie uit zon en wind is ons land dan ook sterk afhankelijk van het buitenland. Dat kan al evenmin voldoende leveren om onze energiebehoefte 24/24 uur te dekken omdat we de energie ook nodig hebben als de zon niet schijnt of het niet waait. Cruciaal bij buitenlandse leveringen zijn daarom opslagmedia zoals accu's en waterstof. De volgende vraag is dan ook: is te verwachten dat de in het buitenland opgewekte en opgeslagen zonne- en windenergie beschikbaar is voor de Nederlandse energiebehoefte? Als het antwoord luidt dat er te weinig is, stelt zich een politieke vraag: hoe verdelen we de energie die wel beschikbaar is? Als we vinden dat er te weinig energie is, kunnen we besluiten om biomassa bij te stoken en de schade daarvan te accepteren. We zullen dan tevens moeten berekenen tot hoe lang de voorraad strekt. Wie Vaclav Smil heeft gelezen, weet dat er weinig ingewikkelde wiskunde voor nodig is om te begrijpen dat het antwoord luidt: niet tot erg ver in de toekomst. Je kunt dus eenvoudigweg bepalen hoe groot het energiegat is tussen de duurzame energie waartoe je je eigenlijk wilde beperken en de te verwachten energievraag. Vervolgens kun je bepalen hoe snel en hoezeer je de natuurlijke wereld niettemin toch wat meer wilt uitwonen. Je moet dan wel eerlijk de consequenties daarvan proberen te berekenen en duidelijk te maken aan het publiek.

Volgens CE Delft dat meerekende aan het rapport van het PBL is denkbaar dat de teelt van biomassa voor energieopwekking op het areaal van de voedingslandbouw plaats gaat vinden. Dat betekent dat zich een volgende politieke vraag stelt. Willen we de natuurschade die we de voedingslandbouw verwijten wel accepteren voor landbouw die energie moet opleveren? Of besluiten we de economie, het wonen en de mobiliteit in Nederland krimpend aan te passen aan de beschikbare niet-fossiele energie? Als we die schade niet willen, het verstoken van speciaal voor energie-opwekking gekapte bomen definitief willen stoppen en toch meer energie willen, dan kunnen we aan vormen van nucleaire energie denken als lender in last resort. In dat geval moeten we bedenken dat ook nucleaire energie geen onuitputtelijke voorraad winbare grondstoffen kent, zodat de vraag naar een alternatief zich onvermijdelijk binnen afzienbare tijd nog eens zal stellen. Een samenleving die er een te zwaar op energiegebruik leunende infrastructuur op bouwt, moet zich politiek bewust zijn van de risico's van die keuze als er geen zicht is op tijdige alternatieven.

Deze eenvoudige lijn van denken en vragen stellen vanuit de grenzen aan de beschikbaarheid van energie en de ambities die we kunnen hebben, ontbreekt in het PBL-rapport. Dergelijke logische vragen vanuit de beschikbaarheid van energie in plaats van de behoefte daaraan, vallen kennelijk buiten de opdracht. Die mag daarom als sturend worden gekenmerkt. De SER heeft nog zelfstandig rekenwerk te doen of zou daar opdracht toe kunnen geven.
Dit artikel afdrukken