BSE, ofwel gekkekoeienziekte leidde rond de eeuwwisseling tot een verbod op het gebruik van diermeel in veevoer. Diermeel wordt gemaakt van slachtafval en van kadavers van dieren via een proces van verhitten stomen en drogen, en was tot de eeuwwisseling een belangrijk bestanddeel van diervoeders.

Het verbod op swill - doorgekookte voedselresten uit grootkeukens, restaurants en voedingsindustrie - kwam voort uit een uitbraak van mond- en klauwzeer in 2001. Een varkenshouderij in Groot-Brittannië had ongekookte voedselresten gebruikt die besmet waren met het virus. Omdat niet adequaat werd gereageerd, verspreidde het virus zich razendsnel, ook naar het Europese vasteland, en moesten miljoenen varkens, schapen en runderen worden geruimd. Met de verboden op het gebruik van diermeel en swill verdwenen twee belangrijke, goedkope en gezonde grondstoffen voor de veevoederindustrie. Grondstoffen die uitstekend passen in wat we nu de circulaire economie noemen; het hergebruik van reststoffen. Verbod op dit hergebruik leidt onder meer tot extra landgebruik. De Universiteit van Cambridge berekende onlangs dat er door het verbod op swill 1,8 miljoen hectare extra grond nodig zou zijn voor de productie van vervangende grondstoffen voor varkensvoer. Bovendien zou bij opheffen van het verbod, de prijs van veevoer met 50 procent kunnen dalen.

De ecologische voetafdruk van veevoer is door de verboden een stuk groter geworden, terwijl ook de voerkosten aanzienlijk zijn gestegen
Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen heeft laten zien dat het verbod op diermeel ertoe heeft geleid dat 16 miljoen ton diermeel is vervangen door 23 miljoen ton soja. Dat komt overeen met een oppervlakte van 10 miljoen hectare. Met andere woorden: De ecologische voetafdruk van veevoer is door de verboden een stuk groter geworden, terwijl ook de voerkosten aanzienlijk zijn gestegen.

Vingers branden
Vijftien jaar na de uitbraak van BSE en MKZ is het beleid wel iets veranderd, maar niet veel. Diermeel dat niet afkomstig is van runderen of schapen mag tegenwoordig worden gebruikt voor vismeel. Het overgrote deel van het diermeel wordt echter nog steeds verbrand of verwerkt tot biodiesel en ook swill wordt nog steeds geweerd uit de voedselketen. Geen enkele bestuurder wilde of wil zijn vingers branden en verantwoordelijk zijn voor een nieuwe uitbraak van deze ziekten, waarvan de kosten in de honderden miljoenen lopen.

Dat heeft alles te maken met de doorslaggevende rol van het voorzorgsprincipe in het beleid. Al in 2004 publiceerde de faculteit Diergeneeskunde een studie naar de 'Kosteneffectiviteit van het BSE-beleid'. Auteur Arjen Benedictus schrijft daarin over het Europese beleid: 'Het voorzorgsprincipe speelt een cruciale rol in het vormgeven van risicobeleid op basis van publieke risicoperceptie: het voorzorgsprincipe stelt dat een gebrek aan wetenschappelijk bewijs ten aanzien van een zeker risico geen belemmering hoeft te zijn om maatregelen te treffen jegens vermeend risico, en plaveide zo de weg naar risicobeleid dat is gebaseerd op risico-overschatting.'

Anders geformuleerd: De wetgeving omtrent BSE en diermeel is gebaseerd op 'better safe than sorry' terwijl het inmiddels duidelijk is dat het gebruik van swill en diermeel onder goed gecontroleerde omstandigheden geen enkel risico hoeft te vormen voor de gezondheid van mens en dier. Daarover straks meer.

Classificatie diermeel
Nadat de uitbraak van BSE onder controle was gebracht en het aantal BSE-gevallen drastisch verminderde, zijn er tal van debatten geweest om de stringente maatregelen enigszins te versoepelen en diermeel onder bepaalde omstandigheden weer toe te staan. Annex nr 999/2001, de EU-verordening met regels omtrent preventieve, controle en uitgroeien van BSE, is sinds de implementering in 2001 al meer dan vijftig keer aangepast en telt zeker dertig A4'tjes.
In de verordening staan drie categorieën dierlijk afval. De eerste categorie is BSE-besmet materiaal en mag absoluut niet in enig voor dier of mens bestemd product verwerkt worden. Categorie twee is materiaal dat mogelijk besmettingsgevaar oplevert en dat derhalve ook nergens voor gebruikt mag worden. Categorie drie betreft afvalresten van dieren die goedgekeurd en veilig zijn voor menselijke consumptie, uitgezonderd schapen en runderen. Met name categorie drie is interessant als grondstof voor diervoerders.

De onderzoekers schatten dat er voor de productie van het voer voor de varkens in de EU ruim 20 miljoen hectare nodig is, waarvan 3 miljoen soja. Toelaten van swill kan dit areaal met 21,5 procent verminderen
Discussie
Vanwege de voordelen van diermeel als grondstof voor veevoer is al vaker voorgesteld om het opnieuw toe te laten; onder meer in 2011 door toenmalige staatssecretaris Henk Bleker. Hij stelde dat het gebruik van diermeel van varkens en kippen (dus niet van runderen en schapen) het hoge beschermingsniveau van volks- en diergezondheid niet in gevaar brengt. Het voeren van diermeel van kippen aan varkens en andersom is dus veilig. Bovendien komt het de gezondheid van kippen ten goede (minder voetzoollaesies) en is de mestproductie lager. Desondanks leidde de 'openbaring' van Bleker dat diermeel veilig is, niet tot toelating.

Vorig jaar november vroeg VVD-Europarlementariër Jan Huitema de Europese Commissie of zij bereid is om de toelating voor het gebruik van diermeel in de voeding van niet-herkauwers, zoals varkens en kippen, opnieuw in overweging te nemen. Zelf vindt hij het domweg verbranden van diermeel zonde en verspilling. Voor varkens en kippen is het een gezonde bron van eiwitten en het maakt de EU minder afhankelijk van de import van eiwitrijke gewassen, zoals soja, uit derde landen.

Eind februari kwam het antwoord: De Europese Commissie zal voorlopig geen nieuw voorstel doen om het gebruik van diermeel in varkens- en pluimveevoer weer toe te staan. Zij wil eerst een studie naar controlesystemen afwachten, die na de zomer verschijnt.

Inmiddels zijn de technieken beschikbaar om de veiligheid van diermeel te garanderen en kannibalisme tegen te gaan
Hoewel de Commissie blijkbaar vindt dat het verbod op het gebruik van diermeel afkomstig van niet-herkauwers geëvalueerd moet worden, is Huitema enigszins sceptisch. "Na de zomer is natuurlijk een vaag begrip", reageert hij. "Ik zal ze eraan herinneren, maar ik verwacht dat we nog een lange weg te gaan hebben." Huitema vindt dat het voorzorgsprincipe in geval van diermeel te streng wordt gehanteerd. "Het onderbuikgevoel speelt bij sommige politici een belangrijker rol dan duurzaamheid en men kijkt daardoor minder naar de feiten. Natuurlijk is het belangrijk dat het diermeel goed gecontroleerd wordt, zodat het gegarandeerd veilig is. En natuurlijk willen we vanuit maatschappelijke en ethische overwegingen geen kannibalisme. Kippen mogen geen diermeel eten van kippen en varkens niet van varkens."

Kannibalisme
Los van de gezondheidsrisico's voor mens en dier vinden veel mensen het niet ethisch dat dieren via diermeel soortgenoten eten. Of de dieren dat zelf ook vinden, is maar de vraag. Varkens bijvoorbeeld eten met smaak hun soortgenoten op, inclusief pasgeboren biggetjes. Hoe het ook zij, mensen zien liever geen kannibalisme, ook niet bij dieren. Bij de verwerking van slachtafval en kadavers tot diermeel kan daarbij rekening worden gehouden door aanvoer en verwerking gescheiden te houden. "De technieken om diermeel te identificeren en op te sporen, bestaan al", zegt Leo van Raamsdonk, onderzoeker bij RIKILT Wageningen UR. Hij werkt sinds 2001 bij dit onderzoeksinstituut en is vanaf die tijd betrokken bij het BSE-onderzoek. "Technisch is er veel mogelijk of kan veel ontwikkeld worden. We kunnen al veel meer onderzoeken dan 15 jaar geleden. Op basis van onder meer DNA-techniek kunnen we ook soorten van elkaar onderscheiden. Maar elke techniek die gebruikt wordt, is afhankelijk van de wetgeving en interpretatie van de regels."
Met behulp van DNA-technieken kan dus worden gecontroleerd of de verwerker zich aan de regels heeft gehouden. Bij het verwerken van swill wordt het lastiger om aanvoer en verwerking te scheiden, want bij de voedselresten uit grootkeukens en restaurants zitten ook vlees en botjes van geconsumeerde dieren. "Het vermijden van kannibalisme kan dus een obstakel zijn voor het gebruik van swill", denkt VVD-Europarlementariër Jan Huitema.

Ziekmakende prionen
Inmiddels zijn de technieken beschikbaar om de veiligheid van diermeel te garanderen en kannibalisme tegen te gaan. Zo blijkt het mogelijk om de hardnekkige prionen te vernietigen, die BSE bij koeien, scrapie bij schapen en - vermoedelijk - een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij mensen veroorzaken. Verhitten alleen is daarvoor niet genoeg. Zelfs bij zeer hoge verhitting tot 600 graden Celsius blijft het prion intact. Pas bij 850 graden is elk prion vernietigd. Inmiddels is men erachter dat de ziekmakende activiteit van prionen met een factor 160 tot 1000 wordt verminderd als BSE-besmet materiaal gedurende 20 minuten wordt verhit bij 133 graden Celsius en een druk van 3 bar met verzadigde stoom.

Succesvolle verhittingsmethode werd wegbezuinigd
Wat opvalt is dat deze verhittingsmethode vroeger lange tijd werd gebruikt, maar uit kostenoverwegingen in de jaren zeventig werd vervangen door de methode waarbij slachtafval en kadavers alleen nog maar werden verhit tot 130 graden. Daarin ligt een mogelijke oorzaak van de BSE-uitbraak eind jaren negentig. Een andere mogelijke oorzaak is het - eveneens uit kostenoverwegingen - stoppen van de extractie met een oplosmiddel, waarmee ook een deel van de prionen werd vernietigd. Hoe het ook zij, met de juiste verwerkingstechniek van niet-besmet dierlijk afval (categorie 3 in vaktermen) en goede controle is het dus uitgesloten dat er een prion in het veevoer terechtkomt.

Japan en Korea
Ook voor swill zijn technieken beschikbaar waarmee veilig gebruik mogelijk is. Vroeger was het zeer gebruikelijk dat de varkens werden vetgemest met eetbare afvalproducten die anders toch weg werden gegooid. Een varkens is een opportunist en omnivoor en zal het zelfs niet laten om zijn eigen soortgenoot op te eten. Dat zit in het aard van het beestje. Dat swill veilig gebruikt kan worden, laten onder andere Japan en Zuid-Korea zien. In Japan bestaat de Food Waste Recycling Law. Door die strenge wet kunnen varkens zonder risico swill eten. In Zuid-Korea hebben ze de Wastes Control Act and the Control of Livestock and Fish Feed Act. In beide landen wordt swill verhit en men noemt het Ecofeed. Tussen 36 en 43 procent van de voedselresten wordt zo gerecycled tot veevoer. Tot op heden is in deze landen geen uitbraak geweest van ziekten door het gebruik van swill.

Daarbij ligt er nog wel één groot obstakel op de loer: De EU exporteert veel varkens en kippen en men moet de afzetkanalen in het buitenland overtuigen dat vlees uit Europa veilig is
Volgens het eerdergenoemde onderzoek van de Universiteit van Cambridge schiet Europa zichzelf in de voet met een verbod op swill. Het is een excessieve reactie die een extra belasting op het milieu veroorzaakt. De onderzoekers schatten dat er voor de productie van het voer voor de varkens in de EU ruim 20 miljoen hectare nodig is, waarvan 3 miljoen soja. Toelaten van swill kan dit areaal met 21,5 procent verminderen. In 2015 werd er in de EU per persoon 200 kilogram aan voedselafval geproduceerd; exclusief de restproducten van de landbouw.

Bedreiging export
Er ligt in Europa dus een enorme berg hoogwaardige eiwitten, vetten, oliën en andere voedingsstoffen, die zonder risico's voor de gezondheid van mens en dier gebruikt kan worden, met alle financiële en duurzame voordelen van dien. Mits het Europees Parlement het lef heeft de verboden op swill en diermeel op te heffen en te vervangen door een moderne en passende wetgeving voor het gebruik ervan. Daarbij ligt er nog wel één groot obstakel op de loer: De EU exporteert veel varkens en kippen en men moet de afzetkanalen in het buitenland overtuigen dat vlees uit Europa veilig is. Gezien de macht die een aantal importerende landen tentoonspreiden, kan dit de huidige uitleg van het voorzorgsprincipe van extra munitie voorzien, ten koste van duurzame ontwikkeling.

Reinout Burgers is freelance journalist en redacteur van Vork. Deze tekst verscheen in de jongste papieren editie van het blad.

Fotocredits: 'Pork a l'orange 2', Matt Feifarek
Dit artikel afdrukken