Sinds mei 2019 verkeert Nederland in een stikstofcrisis. Sindsdien zijn drie jaar opgegaan aan praatcircuits over rekenmodellen, wel of geen depositiewaarden en berekende en bewezen depositie van stikstof. Politieke en juridische bezigheidstherapie met als evidente verliezers natuur en boer; in die volgorde trouwens wat mij betreft.

Naar mijn idee zijn de provincies een te zwakke schakel in de uitvoering van daadkrachtig stikstofbeleid; dat geldt ook in het algemeen voor hun rol als onafhankelijke regisseur van natuurbeleid. Tijdens Rutte II (2010-2012) zijn zowel Dienst Landelijk Gebied (DLG) als de regiodirecties van het Ministerie van LNV zonder noemenswaardige publieke verontwaardiging opgeheven. De provincies namen hun taken grotendeels over. Decentralisatie kan zin hebben om zaken dichter bij de bron op te lossen, maar provincies zijn voor dit soort complexe dossiers te klein voor het tafellaken en te groot voor het servet. Het zou dan ook het overwegen waard zijn om de gemaakte keuze na een grondige evaluatie terug te draaien.

Ik zou Demir en Van der Wal samen in een grensstreek van Nederland en Vlaanderen een mooie wandeling willen zien maken. Ze praten in mijn droom over het belang van betrouwbare overheidsdiensten die vanuit voortschrijdende agro-ecologische kennis samen aan de slag gaan
Geen afstand tot belangen
Decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid - en dus ook het stikstofbeleid- van het rijk naar twaalf provincies heeft tot gevolg dat twaalf keer hetzelfde wiel moet worden uitgevonden. Dat heeft soms ontegenzeggelijk tot maatwerk geleid. Soms was het beter dan de voormalige DLG en de regiodirecties van het Ministerie het zouden hebben gekund. Dat waren brave bureaucratische organisaties die doorgaans te ver van de praktijk af stonden. Het heikele punt is echter dat de provincies te vaak te weinig afstand kunnen nemen van belangengroeperingen. Zelf heb ik van dichtbij zien gebeuren dat agrarisch natuurbeheer zowel inhoudelijk als qua slagkracht aan kracht heeft ingeboet. Ik noem agrarisch natuurbeheer hier expliciet, omdat juist de ervaringen van goed natuurbeheer in landbouwgebieden een even praktisch als effectief instrumentarium kan opleveren voor de gereedschapskist van Minister van der Wal. Ecologen waarschuwden al in de jaren zeventig voor naderende problemen met overbemesting, gekoppeld aan de teloorgang van biodiversiteit. Daar was geen ingewikkeld rekeninstrumentarium voor nodig. Nu dat er is, verzandt de discussie in juridische normen die ver afstaan van wat in de praktijk werkt.

Vlaanderen als voorbeeld
Voor mijn werk op het gebied van boerenlandvogels ben ik geregeld in Vlaanderen. De Belgen zijn zich er zeer van bewust dat de Vlaamse Landmaatschappij (het DLG van België) een cruciale rol heeft in de uitvoering van het stikstofbeleid van de Vlaamse minister Zuhal Demir. Demir weet dat zij kan rekenen op deze overheidsdienst en dat de mate van beïnvloedbaarheid door de Vlaamse tegenhangers van LTO Nederland, BoerenNatuur, Vogelbescherming en bijvoorbeeld Wereldnatuur Fonds relatief beperkt is.

Ik zou Demir en Van der Wal samen in een grensstreek van Nederland en Vlaanderen een mooie wandeling willen zien maken. Ze praten in mijn droom over het belang van betrouwbare overheidsdiensten, die vanuit voortschrijdende agro-ecologische kennis samen aan de slag gaan. Samen met pragmatische ecologen, boeren die het belang van hun cultuurgronden willen dienen en relevante gebiedspartijen die oplossingen voor natuur, economie en ecologie met resultaat voor de natuur bedenken en uitvoeren. Zeker op de zandgronden zijn de ecologische problemen - naar het zich laat aanzien - omkeerbaar. Het kan, maar moet ook: economie zonder ecologie heeft geen toekomst.

We hebben al drie kostbare jaren verloren, het is tijd voor een andere uitvoering. Haal de provincies er tussenuit en laat kenners het werk op de vloer doen.
Dit artikel afdrukken