Zo kwam vorige week de voortslepende stikstofcrisis tot een voorlopig einde, al verwacht vrijwel niemand dat dit voor lange tijd zal zijn. Daarvoor ontbreekt het in het kabinetsplan te zeer aan een duidelijk langetermijnperspectief, voor zowel boer als natuur. Het is daarom des te veelbelovender dat er recent een aantal rapporten is uitgekomen waarin wél handvatten worden geboden voor hoe om te gaan met sommige van de meest urgente opgaven waar we als Nederlandse samenleving voor staan. Onder de noemer ‘Brede Maatschappelijke Heroverwegingen’, hebben zestien ambtelijke werkgroepen zich, samen met externe experts, gebogen over mogelijke opties voor een toekomstgericht overheidsbeleid. Eén van deze rapporten richt zich op de vraag hoe een transitie naar een duurzamer voedselsysteem vormgegeven kan worden.

Zes jaar na dato
Nu kan ik me zo voorstellen dat u niet meteen warm loopt voor een voedselrapport vol ambtelijke jargon. Toch kan ik u van harte aanbevelen deze scepsis te overwinnen. Het is namelijk uniek wat hier gebeurd is: nooit eerder hebben verschillende ministeries op zo’n manier samengewerkt om na te denken over een voedseltransitie. Tot het verschijnen van dit rapport ontbrak vrijwel elke vorm van visievorming op de toekomst van ons voedselsysteem; zeg maar alle stappen van boer tot bord, alsook de manieren waarop die interacteren met andere – economische, ecologische, sociale, etc. – factoren. In plaats daarvan werden (en worden) verschillende sub-problemen in het voedselsysteem afzonderlijk benaderd, met conflicterende doelen en interventies als gevolg. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) riep de overheid daarom in 2014 al op een expliciet ‘voedselbeleid’ te formuleren. Het huidige advies biedt daar, zes jaar na dato, een goed vertrekpunt voor.

Dit betekent behalve informeren en stimuleren ook kiezen voor beprijzen en normeren. Naast de lokale en regionale verschillen vragen ook onzekerheden over de autonome ontwikkeling van verduurzaming en de mogelijkheden van technologische innovaties ruimte voor maatwerk en experiment
Een bloemlezing uit het rapport; ik citeer een aantal van de succesfactoren die het rapport noemt en mij het meest in het oog springen:

  • Op dit moment ontbreekt een eenduidig beeld van wat een duurzaam voedselsysteem betekent. De werkgroep adviseert de overheid het voortouw te nemen om tot een definitie van een duurzaam voedselsysteem te komen en daaraan meerjarige beleidsdoelen te verbinden. Dit biedt producenten, retailers en consumenten zekerheid over te maken keuzes en investeringen.


  • Het huidige beleid is enerzijds gericht op producenten (landbouwbeleid) en anderzijds op consumenten (gezondheidsbeleid). Door in beleid en uitvoering het voedselsysteem als geheel te benaderen ontstaan synergieën en kunnen we ervoor zorgen dat de verantwoordelijkheid voor verduurzaming van het systeem wordt gedeeld door alle actoren.


  • Het huidige beleid voor consumptie is sterk gericht op informeren en stimuleren met een hoge mate van keuzevrijheid. Voor productie is sprake van een complex systeem van regelgeving, in combinatie met experimenten voor verandering vanuit het veld. Om tot versnelling van verduurzaming te komen is een meer gebalanceerde beleidsmix van overheidsinterventies nodig. Dit betekent behalve informeren en stimuleren ook kiezen voor beprijzen en normeren.
    Naast de lokale en regionale verschillen vragen ook onzekerheden over de autonome ontwikkeling van verduurzaming en de mogelijkheden van technologische innovaties ruimte voor maatwerk en experiment. Deze onzekerheden bieden risico’s en kansen. Overheid en beleid moeten in staat zijn hier snel en effectief op in te springen. Dit vraagt lenigheid. Binnen gestelde doelen moet het mogelijk zijn tussentijds aanpassingen te kunnen maken en verbeteringen te kunnen implementeren.


Een dergelijke overkoepelende analyse van de uitdagingen in het voedselsysteem, hun onderlinge samenhang, en welke vormen van sturing nodig zijn om deze problemen het hoofd te bieden is nooit eerder vertoond in Den Haag. Het roept de vraag op waarom deze werkgroep niet bij de uitwerking van het stikstofplan is betrokken.

De werkgroep heeft duidelijk geen boodschap aan politieke taboes en heilige huisjes. Alle interventies waarvan brede wetenschappelijke consensus bestaat dat ze in potentie veel effectiever zijn voor het realiseren van de benodigde verduurzaming, verbeteren van de gezondheid en verkleinen van ongelijkheden, maar die de politiek amper in de mond durft te nemen, komen aan bod: een betere aanwending van GLB-subsidies, het gebruik van overheidsgronden voor duurzame landbouw, een herziening van het inkoopbeleid door de overheid om zo de markt voor duurzame producten te vergroten, het goedkoper maken van groente en fruit, een reële beprijzing van vlees, het invoeren van een suikertaks, schoollunches; de lijst is lang.

Ook luisteren
De cynici onder u zullen zeggen dat dit niet het eerste ambitieuze rapport is, en dat de meeste rapporten ergens onder in een lade eindigen. En inderdaad, een advies maakt nog geen werkelijkheid; veel van de genoemde suggesties zullen politiek gevoelig liggen. Niettemin markeert het een nieuwe stap, en een die past in een trend waarin de overheid naar een beter geïntegreerd voedselbeleid toewerkt. Met klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit, overgewicht en de onzekere perspectieven voor boeren elk zo hoog op de maatschappelijke agenda ontkomen we er ook niet aan het voedselsysteem in z’n geheel te herzien. Daarbij is het wel zaak niet alleen te kijken naar wat beter kan, maar ook het goede te behouden. Daarnaast zal goed nagedacht moeten worden over hoe verschillende groepen meegenomen kunnen worden in de benodigde veranderingen. Het debat over de voedseltransitie spitst zich nu nog teveel toe op koplopers en hoogopgeleide, vaak stedelijke elites. Maar wat betekent een transitie voor de gemiddelde boer, voor mensen uit mijn (mooie) Arnhemse Vogelaar-wijk Klarendal, of voor mensen met verschillende culturele achtergronden, en wat hebben zij nodig om te veranderen? Veranderen is immers moeilijk en niet altijd leuk. Ik ben er echter van overtuigd dat wanneer we dit proces op een inclusieve manier organiseren – door niet alleen maar voor te schrijven, maar ook te luisteren, en door niet alleen te reguleren, maar ook kennis en ruimte aan te bieden om een omslag te maken – we een voedselsysteem kunnen realiseren dat voor iedereen beter werkt. Doet u mij maar een ambtelijke werkgroep voedseldemocratie.

P.s. naast dit Nederlandse rapport, verscheen onlangs ook ons rapport ‘A sustainable food system for the European Union’, waarin we reflecteren op de vraag hoe een zelfde beweging op Europees niveau vormgegeven kan worden.
Dit artikel afdrukken