Onderstaande GroenLinkse tekst (de redactie van hier is partijloos, laat dat duidelijk wezen) werd afgelopen zomer geweigerd door een aantal kranten. Ze vonden 'm niet interessant genoeg. Wat vindt foodlog ervan? Please note: hij werd ruim voorafgaand aan al het gepraat in de Rode Hoed geschreven.

De voedselprijzen dalen. Dat lijkt prettig nieuws in tijden van crisis, maar niets is minder waar. U als consument merkt er weinig van. De supermarkt berekent de lagere inkoopprijzen niet aan u door. Wie betalen het gelag? Onze boeren en tuinders. Zij krijgen zo weinig voor hun producten dat zij steeds vaker het bijltje er bij neergooien; dit ondanks de vaak gehekelde landbouwsubsidies. Als zij stoppen, vinden zij geen opvolgers. Jongeren beginnen er niet aan. Teveel lasten, te weinig verdiensten, te grote onzekerheden. Dit probleem is Europees van schaal omdat het landbouwbeleid dat ook is. Blijven er op den duur nog wel genoeg boeren en tuinders over om Europa van voedsel te voorzien? En wat blijft er over van het platteland?

Door vast te houden aan de orthodoxie van liberalisering (NRC handelsblad van 30 juli) speelt de Land- en Tuinbouw Organisatie, LTO, gevaarlijk spel. Ordening van de markt en de productie is nodig om de landbouwprijzen in Europa op een redelijk niveau te houden. Als boer en tuinder langdurig onder de kostprijs moeten werken, wat nu het geval is, dan stort de bedrijfstak in en worden een half miljard Europeanen voor hun voedselvoorziening afhankelijk van verre overzeese landbouwgebieden. Lage landbouwprijzen pakken bovendien slecht uit voor landbouwontwikkeling, dierenwelzijn, milieu, natuur en landschap, want ook de kosten daarvan moeten worden opgebracht.

Voedsel is een eerste levensbehoefte. Voedselzekerheid en een vitaal platteland zijn van groot maatschappelijk belang, maar de vrije markt verschaft ze niet. Wat is er vrij aan een markt waarin één der marktpartijen, de producenten, in een dwangpositie verkeert? Immers, hoe komen in deze markt de prijzen tot stand? Europa telt zo'n 7 miljoen gezinsbedrijven in de agrarische sector. Individueel beschikt zo'n bedrijf over geen enkele marktmacht tegenover de supermarktketens en de reuzen in de voedingsmiddelenindustrie. Die kopen volumes duizenden malen groter dan die van het individuele agrarische bedrijf. Voor boer en tuinder is het slikken of stikken. Hoe anders is het in de industrie en de zakelijke dienstverlening. Hier bepalen ondernemers zelf hun prijs.

De agrarische sector verschilt ook nog op een ander punt van de 'gewone' economie. Het marktmechanisme dat vraag en aanbod in evenwicht brengt, werkt heel slecht in de landbouw. In de industrie kan de ondernemer al naargelang de vraag zijn productie uitbreiden maar ook terugschroeven en daarbij tegelijk in zijn kosten snijden. Het boerenbedrijf kan niet snel reageren op veranderingen van de vraag en aan zijn bedrijfskosten kan het weinig doen. De productiemiddelen en de productiekosten liggen tamelijk vast. Wat de markt ook vraagt de koeien moeten verzorgd en gemolken worden, het land bebouwd, het graan, de appelen en de paprika's geoogst.

Ook de onvoorspelbaarheid van weer en natuur maakt een precieze productieplanning onmogelijk. Bij prijsdaling en een overvoerde markt proberen boer en tuinder juist extra te produceren om hun omzet te verhogen. Dit is de gesel van de moderne land- en tuinbouw: Deze sector heeft structureel te maken met overproductie en lage prijzen. En hoe laag de prijzen ook zijn, mensen kopen niet meer voedsel; gaan niet extra veel eten. Soms, wanneer er voedseltekorten dreigen zoals in 2007, schieten de prijzen omhoog. Voedsel is een eerste levensbehoefte die een mens elke dagaanschaft, hoe hoog de prijs ook is. Alleen al geruchten over voedseltekorten zijn genoeg voor een prijsexplosie. Die treft dan vooral de bevolking in arme landen. In 2007 en 2008 kwamen voedselrellen voor in 24 landen.

De voedselproductie is te belangrijk om over te laten aan de grillen van de zogeheten vrije markt. Om de wezenlijke zwakte van de land- en tuinbouw op te vangen, namelijk overproductie en grillige prijsvorming moet de politiek terugkeren op zijn schreden van liberalisatie. Nodig is marktordening door middel van productiebeheersingsmaatregelen. Braaklegging van akkers en productiequotering zijn hierbij beproefde instrumenten. De melkquotering moet blijven. Deze was begin jaren tachtig omstreden. Toch is die ingevoerd en de overschotten verdwenen, de melkveehouders hadden een redelijk inkomen, terwijl het de overheid nauwelijks iets kostte.

Nodig is ook marktbescherming tegen de import van producten beneden de Europese kostprijs. De eisen die we stellen aan onze Europese boeren en tuinders, moeten ook gelden voor importeurs, zodat de eigen markt niet kapot gaat aan dumpprijzen. Verder moeten we de boeren betalen voor maatschappelijke diensten zoals natuur- en landschapbeheer, plus dierenwelzijn. Van de boer wordt immers verwacht dat hij ook immateriële waarden levert, maar wie staat erbij stil dat de vrije markt er geen cent voor geeft?

Om de land- en tuinbouwsector overeind te houden, volstaat dat Europa de oorspronkelijke doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) in ere herstelt, namelijk de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard verzekeren, de landbouwmarkten stabiliseren en de voedselvoorziening veilig stellen. Behalve marktordening is hiervoor ook nodig versterking van de onderhandelingspositie van boeren en tuinders als marktpartij door bundeling van krachten. Dergelijke initiatieven zijn er al. In de gangbare melkveehouderij organiseren boeren zich in de Dutch Dairy Board om 'eerlijke' prijzen af te dwingen. In de akkerbouw is er de Akkerbouwvakbond.

Het Mededingingsrecht dat prijsafspraken tussen aanbieders verbiedt, zit deze organisaties echter in de weg. Een andere oplossing zou kunnen zijn het breken van de macht van supermarkten, maar juridisch gezien hebben deze geen machtspositie. Het marktaandeel van elke onderneming op zich blijft namelijk ver onder de 60%. De antikartelwetgeving helpt hier ook al niet. Aanpassing van het Mededingingsrecht waarbij de landbouwsector een uitzonderingspositie verkrijgt, is bittere noodzaak. Immers nietsdoen waar macht ongelijk is, betekent steun voor de sterkste partij.


- Jacques van Nederpelt, landbouwkundige en publicist
- Johan Martens, veehouder en Statenlid GroenLinks van Noord-Brabant
Beiden zijn lid van de landbouwwerkgroep van GroenLinks

Voor het schrijven van dit artikel is geput uit het verslag van het debat over boer en marktmacht, georganiseerd door Landbouwwerkgroep van GroenLinks en gehouden op 13 mei 2009 op de Beekhoeve in Kamerik.
Dit artikel afdrukken