Ik heb afgelopen tijd nogal wat boerderijwinkels bezocht. In ons eigen land, maar ook in het buitenland. Op de een of andere manier vind ik, als boerenzoon, dat soort winkels sfeervol en vaak genoeg kom je leuke verrassende producten tegen. Dat hebben blijkbaar veel meer mensen want sinds Corona mogen markten en boerderijwinkels zich verheugen in groeiende populariteit. Wij Nederlanders houden van ambachtelijke producten die rechtstreeks van de boer komen. We kopen ze dan in een tot winkel omgebouwde stal waar je de boerderij soms letterlijk nog kunt ruiken. Soms kun je er ook lekker buiten op het terras zitten en koffie met zelfgebakken appeltaart eten of van een met-eigen-melk-gemaakt boerenijsje genieten.

Het is maar goed dat er nog net geen bananen en sinaasappels liggen want anders zou de mythe van lokaal boerderijvoedsel wel heel snel doorgeprikt zijn
Maar gelijktijdig bekruipt me al langer het gevoel dat er bij veel van die winkels iets niet helemaal klopt. Het grootste deel van het assortiment in dat soort winkels heeft helemaal niets meer te maken met productie van de boerderij zelf, en ook niet met producten van collega boeren. Ze zijn gevuld met randassortiment van een grossier. Gemaakt door een fabrikant, soms zelfs van een middelgrote leverancier of importeur. Het is maar goed dat er nog net geen bananen en sinaasappels liggen want anders zou de mythe van lokaal boerderijvoedsel wel heel snel doorgeprikt zijn.

Rechtstreeks van de bron of…?
Het denken in termen van de korte keten is overigens helemaal hip. Het is aaibaar, je stelt je voor dat je rechtstreeks contact hebt met de bron van een product. Dat denken staat dicht bij de postmoderne mens. Het is zoals voedsel in onze beleving zou moeten zijn. Zo onbewerkt mogelijk en liefst rechtstreeks van de boer of van de teler. Het idee dat voedsel uit verre buitenlanden komt en via vele tussenstappen eindelijk in jouw (koel-)kast belandt, dat roept bij steeds meer mensen een vorm van weerstand op. “Kan dat niet anders?”, zo hoor ik als food professional vaak om me heen van buren, familie, vrienden en kennissen. Wat is er nou mooier dan je kersen rechtstreeks vanuit de boomgaard te kopen?
Wij doen er zelf ook aan: we hebben vanaf juni tot en met half augustus tientallen kilo’s kersen en pruimen zo gekocht. Niet eens altijd veel goedkoper, maar wel veel lekkerder en voor je gevoel ook verser. Een kortere keten voor fruit bestaat niet. Alleen als ik ze zelf had geplukt was er nog een schakel minder geweest. Overigens bestaat die variant ook. In veel landen kun je je eigen aardbeien, kersen, pruimen en appels plukken. Je kunt zelfs je eigen appelboom adopteren. Dan krijg je updates met foto’s tijdens de snoei- en bloeiperiode en kun je in september in een paar shifts je eigen appels plukken en meenemen.

Horeca met eigen tuin of eigen toeleverende boeren
Wat ik ook steeds vaker zie is dat horecaondernemers een deel van hun assortiment rechtstreeks van de bron halen. Soms hebben ze zélf een groentetuin van waaruit ze koken. Of ze hebben een contract met een zelfslachtende boer (via een lokale slager) of tuinder die verse aardbeien levert. En nogal wat restaurants maken hun verse taart, ijs, bonbons etc., – die een ander kant en klaar koopt – zelf in hun keuken op rustige momenten en persen hun eigen sapjes. De reden dat ze dit doen staat haaks op efficiency, levert niet veel inkoopprijsvoordeel op, maar biedt vooral de mogelijkheid om het verhaal van het lokale, thuis gemaakte product te kunnen vertellen. Want storytelling is voor veel bedrijven, die pretenderen kwaliteit en ambiance te leveren, een belangrijke strategie. En… eerlijk is eerlijk, een hele goede kok maakt ook veel lekkerder dingen dan een fabriek dat kan.

De psychologie van het idee van slepen-met-voedsel-over-de-hele-aarde maakt dat je elke rationele discussie verliest. En die psychologie begrijp ik. Ik heb ook liever fruit rechtstreeks van een Nederlandse tuinder
Naïviteit over de korte keten
Ik heb vanuit mijn werk meerdere malen meegedaan aan (door de overheid aangezwengelde) discussies over de haalbaarheid van de korte voedselketen. Begeleid door officiële instanties en onderzoeksinstituten werd er (voor mijn gevoel oeverloos) gepraat over allerlei idealen die de korte voedselketen zou kunnen waarmaken. Ik merkte dat vooral ambtenaren en provinciale bestuurders het helemaal geweldig vonden als lokale voedselproducten zo direct mogelijk bij de lokale consument terecht zouden komen. Ik begrijp dat wensdenken helemaal, maar heb me vaak genoeg geërgerd aan de onkunde en de vooroordelen tegen het systeem van de supermarkt, alsof die verderfelijk is.

Ik merkte dat dit soort lokale food-dagdromerij vooral gevoed wordt door zogenaamde succesverhalen over local food in de media. De praktijkkennis over de businesscases ontbreekt volkomen. En er bestaat bij ambtenaren en politici een hopeloos naïef beeld over hoe de logistiek en productieprocessen van lokale producten in elkaar zouden moeten zitten. Jazeker, er zijn soms succesverhalen, maar die hebben dan weer niet veel te maken met de korte keten.

Ambtenaren en politici hebben een hopeloos naïef beeld over hoe de logistiek en productieprocessen van lokale producten in elkaar zouden moeten zitten
Foodmiles of aantal ketenschakels?
Je zou een theoretische discussie kunnen opzetten over kiwi’s uit Nieuw-Zeeland en kunnen zeggen dat die duurzamer, veiliger, efficiënter, eerlijker en lekkerder zijn dan kiwi’s van een Nederlandse of Franse tuinder. En ook nog met minder CO2-uitstoot totstandgekomen. Ook al is de lengte in kilometers tussen Nieuw-Zeeland en Europa ellenlang, wellicht is de lengte van de keten, gemeten in ketenschakels of processtappen, net zo kort als die van de Nederlandse kiwi.
Maar zo’n discussie win je nooit. Want de psychologie van het idee van slepen-met-voedsel-over-de-hele-aarde maakt dat je elke rationele discussie verliest. En die psychologie begrijp ik. Ik heb ook liever fruit rechtstreeks van een Nederlandse tuinder.

Overigens eenzelfde discussie voeren we al decennia over diepvriesgroenten en conservengroente versus verse groente. Nederlanders kiezen nog steeds massaal voor 'vers’ van de groenteboer of supermarkt. Vanwege de gezondheid en vitamines. Maar we vergeten dat zowel diepvries als conserven meer vitaminen bevatten dan hun zogenaamde verse variant bij de groenteboer of supermarkt. Diepvries is dus verser, gezonder, vaak duurzamer en zeker efficiënter, dus prijsvriendelijker dan het ‘vers van de groenteboer’. Maar qua psychologie wil dat er bij ons niet in, ook bij ons thuis niet. Natuurlijk, er zijn andere argumenten om toch groente van de groenteboer te kiezen, maar die laat ik even buiten de discussie.

Hoe eerlijk is die korte keten?
Ik noem al deze voorbeelden om een nuance aan te brengen bij het naïeve nostalgische denken over de korte keten, waar de boerderijwinkels zogenaamd model voor zouden staan. Ik probeer even wat mythes door te prikken.
  • Een korte keten is niet per se duurzamer. Want ook al telt een korte keten weinig kilometers, hij vergt soms veel meer logistieke stappen (en handelsschakels) dan de keten van een supermarkt.

  • De producten rechtstreeks van de boer zijn zeker niet (per definitie) veiliger dan uit een fabriek. Een fabriek heeft zware gecontroleerde productienormen. Bij productie op een boerderij is dat maar de vraag.

  • Rechtstreeks uit de boerderijwinkel is nog niet hetzelfde als rechtstreeks van de boer. Die winkels bevatten vaak heel veel aanvullende assortimenten die bij grossiers gekocht worden.

  • Over de herkomst van veel producten uit een boerderijwinkel kan de winkelier totaal geen zekerheid geven qua gezondheid, veiligheid, duurzaamheid etc.

  • Het leveren van 30 keer een kratje met ‘iets’ is minder duurzaam (en minder efficiënt) dan het leveren van één volle vrachtwagen met 30 containers.

  • Veel producten uit een boerderijwinkel zijn twee keer zo duur dan exact dezelfde producten bij een speciaalzaak. De ondernemer van de boerderijwinkel heeft vanwege zijn verdienmodel veel meer marge nodig.

Waarom dan wel die boerderijwinkel?
Toch zal ik vaak bij een boerderijwinkel blijven kopen. Maar dan vooral als ze voldoen aan deze criteria:
  • Als de ondernemer passie heeft voor zelf lekkere dingen maken.
  • Als hij mij laat proeven en daarmee bewijst dat zijn eigen spullen van topkwaliteit zijn.
  • Als hij ook andere producten heeft die ik nergens anders kan krijgen.
  • Als hij authentieke verhalen kan vertellen en dat ook doet.
  • Als het gewoon leuk en sfeervol is om een tijdje op zijn boerderij te zijn, liefst met de mogelijkheid om iets te nuttigen.

Nu we kunnen verwachten dat er de komende 10 jaar, vooral in recreatiegebieden, veel boeren gaan stoppen, kunnen we ook verwachten dat er veel meer boerderijwinkels gaan komen. In combinatie met andere servicediensten zoals kinderboerderijen, gehandicaptenopvang, kookcursussen, horeca en vergaderfaciliteiten, speeltuin en andere leisure activiteiten.
En dan hoop ik dat die boerderijwinkels écht de producten van de boer centraal zetten en niet ‘verworden’ tot een aaibaar plattelandswinkeltje met een ‘van-alles-wat-assortiment’.
Dit artikel afdrukken