In dit artikel probeer ik, als buitenstaander, een analyse te geven van hoe het gebruik van Fipronil in kippenstallen heeft kunnen uitgroeien tot een zo’n groot incident. Daarbij probeer ik, eveneens als buitenstaander, aan te geven waarom de NVWA heeft gehandeld zoals ze heeft gedaan.
Als oud-directeur van de Keuringsdienst van Waren (KvW) zal ik ook een beeld schetsen van de ontwikkelingen die hebben geleid tot wat de NVWA nu is. Daarnaast beschrijf ik ook wat er naar mijn mening zal moeten gebeuren om van de NVWA weer een daadkrachtige autoriteit te maken, zoals de KvW dat in het verleden was.

De Fipronil-affaire
Het voorkomen van bloedluis is een erg lastig probleem in de kippensector. Het is dan ook begrijpelijk dat als een bedrijf een afdoende behandeling aanbiedt, deze behandeling met gejuich wordt ontvangen. Toch hadden er bij de sector alarmbellen moeten afgaan. Echte wondermiddelen komen slechts zelden voor.
De pluimveesector heeft immers zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat staat nadrukkelijk in artikel 4 van de Hygiëneverordening dierlijke producten1. De sector zelf dient ervoor te zorgen dat er geen residuen van biociden en dergelijke in de eieren terecht komen. Het is duidelijk dat die verantwoordelijkheid in deze affaire niet op de juiste wijze is ingevuld. Gezien het grote ‘succes’ van de behandeling door Chick Friend hadden toch alarmbellen moeten afgaan en had men de effecten van de behandeling goed moeten onderzoeken.
Fipronil is weliswaar een toegelaten middel tegen vlooien en teken bij honden en katten, maar niet als middel tegen bloedluis bij kippen. Bovendien mag een dergelijke bestrijding volgens de Biocidenverordening2 alleen gebeuren door een gediplomeerde bestrijder. Dat was hier niet het geval. Chick Friend was geen bevoegd bestrijdingsbedrijf.

Naast dat de sector zelf meer alert had moeten zijn, worden er, in mijn ogen ook terecht, vraagtekens gezet bij de werkwijze van de NVWA in deze zaak3.

Het optreden van de NVWA
In november 2016 kreeg de NVWA de eerste melding over mogelijk niet toegelaten gebruik van Fipronil bij het schoonmaken van kippenstallen en de bestrijding van bloedluis bij kippen.
Volgens een verklaring van de NVWA is toen – ondanks een overtreding van de Biocidenverordening – niet opgetreden, omdat er geen aanwijzingen waren dat Fipronil in de eieren zou kunnen komen. Die verklaring werd mede gegeven op grond van de afwezigheid van meetresultaten.
Dat doet me sterk denken aan een van de eerste dioxinecrises in Nederland, waarbij de toenmalige KvW veel monsters heeft laten onderzoeken. In België speelde er toen geen dioxineprobleem, omdat men daar geen voorzieningen had om dioxine te analyseren.
Het lijkt sterk op het agnostisch godsbewijs van Kant. Zolang we het niet zien is het er ook niet.
Zoals ook al door onder andere oud-directeur KvW Gerard Sieswerda en oud-Hoofdinspecteur Levensmiddelen Paul Peters in de media werd aangegeven4 is deze opstelling van de NVWA op zijn zachtst gezegd merkwaardig.
Ten eerste was er, zoals gezegd, sprake van een niet toegelaten toepassing van Fipronil door een daartoe niet bevoegd bedrijf. Daardoor wordt de Biocidenverordening op verschillende punten overtreden en had de NVWA onmiddellijk kunnen optreden. Zo had de verboden toepassing gestopt kunnen worden.
Ten tweede is het bekend dat Fipronil een persistente stof is, die goed vetoplosbaar is. Dergelijke stoffen worden in de vetreserves van dieren opgeslagen en bij kippen dus ook in het ei. De DDT-problematiek in het verre verleden en de meer recente dioxinecrises laten wat dat betreft niets aan duidelijkheid te raden over.
Hoewel er, voor zover ik de mensen bij de NVWA ken, ongetwijfeld individuele medewerkers zijn geweest, die deze argumentatie ook naar voren gebracht zullen hebben, moet worden vastgesteld dat hier de NVWA als instituut te kort is geschoten in effectief gebruik van de Biocidenverordening en op het gebied van primaire toxicologische kennis.

Nadat in juni 2017 Fipronil in eieren was gevonden, werd deze zaak ook meteen heel groot. Daarbij was de onduidelijkheid over wat er nu exact aan de hand op enig moment enorm. Dat gebrek aan duidelijkheid heeft niet bijgedragen tot een vlotte afwikkeling van het incident.
Eén van de vragen daarbij is of de vernietiging van besmette eieren en de blokkade van stallen zo uitgebreid had moeten zijn als nu is gebeurd. Die vraag is op zich eenvoudig te beantwoorden. Als Fipronil in eieren wordt aangetroffen, boven de daarvoor vastgestelde norm, moeten de eieren teruggehaald worden en de stallen geblokkeerd. Wat dat betreft valt de NVWA niets te verwijten, ware het niet dat er al snel onduidelijkheid ontstond over welke norm nu gehanteerd moest worden. In België en Duitsland leek het of er ruimere normen gehanteerd werden en scheen het probleem minder groot te zijn, ondanks het feit dat overal dezelfde Europese regelgeving werd toegepast. De geconstateerde verschillen zijn terug te voeren op verschillen in communicatie over de affaire.

Om na te kunnen gaan waarom de positie van de NVWA is zoals die is, moet een aantal zaken uit het verleden op een rij worden gezet.
Die zaken zijn de voortdurende reorganisaties, de bezuinigingen en de afnemende deskundigheid binnen de organisatie en daardoor het afnemend gebruik van eigen expertise
Ik neem aan dat, net als dat in het verleden het geval was, er vroegtijdig overleg is geweest met de sector hoe het probleem, in een gezamenlijke aanpak, opgelost moest worden. Daarvan is echter in de aanpak zelf, voor zover daar zicht op was, niets gebleken, anders dan het zwartepieten richting NVWA.
Toen de KvW in de jaren ‘90 in haar intensieve monitoringprogramma naar Salmonella in eieren constateerde dat de Salmonellabesmetting van eieren niet afnam, maar eerder toenam, is een intensief overleg met de sector gestart. Daarin werd aangeven dat de sector een probleem had en dat dat opgelost moest worden, bij voorkeur met een gezamenlijke aanpak.
Bij de Legionella-crisis (1990) is dezelfde aanpak met succes gevolgd. Het bedrijfsleven heeft zijn verantwoordelijkheid daar goed opgepakt. In die sfeer zijn vele voorbeelden te noemen.

Ook speelt de factor tijd weer een rol. Waarom zijn de eieren met Fipronil nu opeens een risico voor de volksgezondheid en in de periode van medio 2016 (toen waarschijnlijk met de toepassing van Fipronil is begonnen) tot juni 2017 niet? In die periode zijn met zekerheid ook veel Fipronil-eieren geconsumeerd, dan wel gebruikt in andere producten.
Toxicologen stellen ons daarbij gerust dat de toxiciteit van Fipronil niet zodanig is dat we daar, bij de gevonden concentraties, negatieve gezondheidseffecten van zullen ondervinden. Je zult, om last te krijgen van Fipronil, zo veel eieren in een korte tijd moeten eten, dat je dan sneller last zult krijgen van de andere, van nature in eieren voorkomende stoffen, in het bijzonder de vetten. Dit geldt voor volwassen gezonde mensen, voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, ligt dit waarschijnlijk genuanceerder.

Al met al verdient de aanpak van de Fipronil-affaire door de NVWA zeker niet de schoonheidsprijs. Ze heeft dan ook uit vele hoeken kritiek gekregen op haar aanpak. De vraag die daarbij naar voren komt, is hoe de NVWA in een dergelijke situatie beland is.

Hoe is de NVWA in de huidige discussie terechtgekomen?
Om na te kunnen gaan waarom de positie van de NVWA is zoals die is, moet een aantal zaken uit het verleden op een rij worden gezet.
Die zaken zijn de voortdurende reorganisaties, de bezuinigingen en de afnemende deskundigheid binnen de organisatie en daardoor het afnemend gebruik van eigen expertise. Het onderstaande verhaal is weliswaar gericht op de NVWA, maar geldt zeker ook voor andere handhavingsdiensten. Vanuit de politie en de marechaussee zijn bijvoorbeeld geluiden te horen die in dezelfde richting wijzen.

Voortdurende reorganisaties
De Keuringsdiensten van Waren hebben als voorganger van de NVWA een lange geschiedenis van reorganisaties achter de rug. Een kort overzicht:

1985
3 provinciale en 13 gemeentelijke Keuringsdiensten worden één Rijks Keuringsdienst van Waren.

1986
Er wordt een bezuiniging van 120 fte opgelegd die in 1987/88 leidt tot een teruggang naar 13 regionale diensten

1989/1990
Samenvoeging met de Hoofdinspectie Levensmiddelen en de Inspectie Drankwetgeving tot de Inspectie Gezondheidsbescherming/Keuringsdienst van Waren

1998
Samenvoeging met de Veterinaire Inspectie tot de Inspectie Veterinaire Zaken en Waren (later weer KvW) en teruggang naar 5 regionale diensten.

2002
Samenvoeging met de RVV tot VWA.

2011
Samenvoeging met AID en PD tot NVWA.

Deze situatie wordt nog versterkt door het feit dat de leiding van de organisatie geen inhoudelijke vakdeskundigheid bezit op de gebieden die de NVWA bestrijkt. In het verleden was de leiding ook inhoudelijk deskundig, waardoor een risico snel kon worden beoordeeld en daarover op een juiste wijze kon worden gecommuniceerd, zowel naar de politiek verantwoordelijken als naar de Nederlandse bevolking en het betrokken bedrijfsleven
Inmiddels is weer een nieuwe reorganisatie gaande.
Het zal duidelijk zijn dat de organisatie, met een dergelijke geschiedenis van veranderingen, nauwelijks perioden van rust heeft gekend, waarin zij haar taak op een volwaardige manier heeft kunnen uitoefenen.

Bezuinigingen en krimp
De hierboven beschreven keten van reorganisaties is ook steevast gepaard gegaan met bezuinigingen en krimp. Daardoor zijn zowel het budget van de NVWA als het aantal medewerkers de afgelopen jaren drastisch afgenomen terwijl het takenpakket toenam, zowel in het aantal taken als de complexiteit daarvan.
Naast dat de krimp van het aantal medewerkers ervoor zorgde dat er minder taken konden worden uitgevoerd, verdween er ook veel expertise bij de NVWA waardoor de organisatie niet meer in staat was de toenemende complexiteit van haar takenpakket goed op te pakken.
Was de KvW in de jaren negentig van de vorige eeuw nog een autoriteit met internationaal gezag op vele van haar taakgebieden, inmiddels is deze autoriteit volledig verdwenen. Daardoor is het in toenemende mate lastig geworden om op een adequate manier risico’s van verschillende situaties te beoordelen. Weliswaar is binnen de NVWA het Bureau Risicobeoordeling (BuRo) aanwezig, dat als taak heeft risicovolle situaties te beoordelen, maar dat is te beperkt en te weinig alert. In het verleden was het beoordeling van risico’s veel breder binnen de organisatie belegd en kon ook veel daadkrachtiger worden opgetreden.
Deze situatie wordt nog versterkt door het feit dat de leiding van de organisatie geen inhoudelijke vakdeskundigheid bezit op de gebieden die de NVWA bestrijkt. In het verleden was de leiding ook inhoudelijk deskundig, waardoor een risico snel kon worden beoordeeld en daarover op een juiste wijze kon worden gecommuniceerd, zowel naar de politiek verantwoordelijken als naar de Nederlandse bevolking en het betrokken bedrijfsleven.

Van een platte naar een hiërarchische organisatie
Zoals hierboven ook al werd aangestipt, is de NVWA tegenwoordig een strakke lijnorganisatie, waarbij alles via de lijn verloopt. Daar waar het in het verleden vrij gebruikelijk was dat inhoudelijk deskundigen overleg hadden met deskundigen van buiten de organisatie, bijvoorbeeld de beleidsafdelingen van de departementen, is dat nu in het geheel niet meer het geval. De communicatie verloopt via de lijn. Dit gecombineerd met het gebrek aan inhoudelijke kennis in de top van de organisatie leidt er snel toe dat de procedures zo lang worden en zo traag dat het onmogelijk wordt om snel en adequaat te reageren. In het verleden lagen de verantwoordelijkheden veel lager in de organisatie en wist elke medewerker ook waar de organisatie voor stond en wat zijn rol daarin was. Bovendien werd er goed naar de medewerkers geluisterd en dankbaar van hun deskundigheid gebruik gemaakt. Ook was in de top van de organisatie voldoende expertise aanwezig. Dat leidde er automatisch toe dat elke medewerker vanuit het juiste perspectief zijn deskundigheid kon uitdragen. In andere woorden: de organisatie was gebaseerd op vertrouwen van de deskundige medewerkers, terwijl nu zware controleschema’s zijn opgezet en daarmee de vrijheid van de medewerkers is ingeperkt. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de individuele medewerker bij zijn taakgebied aan banden gelegd. En juist die individuele betrokkenheid ontbeert de NVWA in de hiërarchische lijn. Die betrokkenheid heb je nodig zodat medewerkers net iets harder lopen, langer doorgaan en verder kijken dan hun deskundige neus lang is.

Het verschil tussen de vroegere en huidige opzet van de organisatie is ook terug te vinden in de (toenmalige) aansturing van uit het ministerie van VWS en die vanuit LNV (later EZ). De eerste werd als meer globaal gezien, de laatste als meer directief. Dit heeft natuurlijk ook zijn invloed gehad op de onafhankelijkheid van de NVWA.

De onafhankelijkheid van de NVWA
Een van de gevolgen van het samenbrengen van de gemeentelijke en provinciale diensten tot één Rijksdienst was dat de Keuringsdienst van Waren een onderdeel werd van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Dat betekende dat de Algemeen Directeur, gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk advies kon geven aan de minister van Volksgezondheid op alle terreinen die onder de KvW ressorteerden.
Daar waar het in het verleden vrij gebruikelijk was dat inhoudelijk deskundigen overleg hadden met deskundigen van buiten de organisatie, bijvoorbeeld de beleidsafdelingen van de departementen, is dat nu in het geheel niet meer het geval. De communicatie verloopt via de lijn. Dit gecombineerd met het gebrek aan inhoudelijke kennis in de top van de organisatie leidt er snel toe dat de procedures zo lang worden en zo traag dat het onmogelijk wordt om snel en adequaat te reageren
Dat betekende ook dat de KvW zich onafhankelijk van het ministerie en de politiek kon opstellen en als een min of meer losstaande toezichts- en handhavingsdienst kon optreden als dat nodig was. Naast de bij de organisatie aanwezige deskundigheid heeft deze onafhankelijke positie zeker bijgedragen aan de autoriteit die de KvW had. Minister Borst accepteerde de standpunten van de KvW ook vrijwel altijd, omdat ze goed onderbouwd waren en gericht op de bescherming van de volksgezondheid.
Na de overgang van de VWA naar het ministerie van LNV (later EZ) is een beweging ingezet om deze onafhankelijk positie in het kader van het Staatstoezicht, die nog steeds bestaat, in te perken. De VWA werd sterker opgehangen aan de beleidsafdelingen van het ministerie. Tekenend daarvoor is ook dat binnen het ministerie van LNV werd gesproken over een uitvoeringsorganisatie en bij VWS van een inspectie.
Daarnaast, en dat geldt voor alle inspectie- en handhavingsdiensten, is de invloed van de politiek nadrukkelijk groter geworden. Er wordt duidelijk meer rekening gehouden met de politieke waan van de dag in plaats van dat er onafhankelijk wordt gekeken naar hoe inspectie en handhaving gestalte dienen te krijgen.

Toezicht op toezicht
Bovenstaande ontwikkelingen hebben er ook toe geleid dat de NVWA – en ook andere inspecties – steeds meer hun toevlucht zijn gaan zoeken in het systeem van toezicht op toezicht. Met andere woorden, de sector controleert zichzelf en vanuit de overheid wordt nagegaan of dit eigen controlesysteem goed werkt. Vaak wordt daarbij dan ook nog een systeem van certificering en accreditatie opgezet om het systeem meer zekerheden te geven.
In theorie kan een systeem van toezicht op toezicht zeker werken, maar in de praktijk komen we vaker tegen dat het niet werkt. We zien dat onder meer bij het systeem van de CE-markering voor een scala aan consumentenproducten. Ondanks dit systeem worden elke week op het RAPEX-systeem van de Europese Commissie weer veel CE-gemarkeerde producten getoond die vanwege hun gevaar voor de consument van de markt worden gehaald.
Ook in de financiële sector zijn voorbeelden bekend dat het systeem van toezicht op toezicht tot rampzalige ontwikkelingen aanleiding kan geven, die de gehele sector ten gronde kunnen richten.
Al met al kan een dergelijk systeem alleen maar werken als er met een behoorlijke frequentie wordt onderzocht of het systeem van toezicht op toezicht nog naar behoren functioneert. Het systeem heeft namelijk veel perverterende prikkels die het geheel kunnen uithollen. Zolang immers maar de resultaten van het interne toezicht geen aanleiding geven tot problemen, zijn die er ook niet (sic). De verleiding zaken mooier voor te stellen dan ze zijn, is dan groot.

En waar was in het geval van Fipronil de zelfcontrole van de pluimveesector? Welk bedrijf, pluimveehouder, pakstation of eierverwerkend bedrijf heeft de (wettelijk voorgeschreven) moeite genomen om de producten die hij als levensmiddelen in de markt zette zelf op pesticiden of biociden te controleren? Of is het overheidstoezicht dan toch de sluitpost die alles moet borgen?

Hoe krijgt de NVWA weer daadkracht en autoriteit?
Op basis van de bovenstaande analyse van de huidige positie van de NVWA liggen oplossingsrichtingen voor verbeteringen voor de hand. Ook anderen hebben recentelijk die oplossingen al aangedragen.

Zorg voor voldoende budgetten voor de NVWA. Goed toezicht en goede handhaving kosten nu eenmaal geld. Daarop bezuinigen is op den duur alleen maar veel duurder, zoals de stroom van crises de laatste jaren duidelijk heeft gemaakt.
Zorg ervoor dat de NVWA weer een kennisgestuurde organisatie wordt in plaats van de hiërarchische lijnorganisatie die zij nu is
Het is hard nodig dat de NVWA weer voldoende middelen krijgt om voldoende goed gekwalificeerde medewerkers in dienst te hebben en over de juiste faciliteiten kan beschikken om haar werk naar behoren te kunnen uitvoeren. Helaas zijn in de laatste jaren vrijwel alle laboratoria van de dienst ontmanteld. Juist de aanwezigheid van die laboratoria was iets waar de collega’s van de NVWA in de andere landen jaloers op waren. Het hebben van eigen laboratoria in je eigen vestigingen maakte het mogelijk snel te reageren als er microbiologisch, chemisch of mechanisch onderzoek van producten nodig was. Bovendien leverden de laboratoria ook veel inhoudelijk deskundigen op vele gebieden, of het nu EHEC-besmettingen betrof, wijnfalsificaties, dioxine in melk of onveilige elektrische producten, de kennis was aanwezig en werd actueel gehouden.
Dat houdt en marge ook in dat er afgestapt moet worden van het idee van de algemene inspecteur in het veld die alle soorten inspecties kan doen. Een inspecteur moet weten waar het over gaat en is dus een deskundige. Een levensmiddelentechnoloog weet alles van levensmiddelenproductie, maar zal zich enorm verloren voelen als hij een kermisattractie moet controleren. Natuurlijk heeft de inspectie daarbij wel de taak om de inspecties zo in te richten dat het bedrijfsleven niet overlopen wordt met onnodige inspecties.

Zorg ervoor dat de NVWA weer een kennisgestuurde organisatie wordt in plaats van de hiërarchische lijnorganisatie die zij nu is. De leiding van de organisatie moet weer uit inhoudelijk deskundige managers bestaan, zoals ooit het geval was. Dan bestaat er ook een goede en open communicatielijn met de in de organisatie aanwezige deskundigheid en zullen en kunnen besluiten genomen worden op basis van inhoudelijke argumenten. Daarnaast zal ook de berichtgeving naar consumenten en bedrijfsleven duidelijker worden, omdat de top weet waar het om gaat en ook de moeilijkere vragen kan beantwoorden.

Zoals anderen ook al hebben aangegeven, dient de NVWA weer een onafhankelijke positie te krijgen. Die - nog steeds van toepassing zijnde - onafhankelijkheid is vastgelegd in de Gezondheidswet en in het daarop gebaseerde Besluit Staatstoezicht op de volksgezondheid. De wettelijke basis is er dus, alleen moet er in de praktijk meer invulling aan worden gegeven. Dat vraagt van de NVWA-leiding een onafhankelijke opstelling waarbij men zich minder snel laat leiden door de beleidsafdelingen van de betrokken departementen. De departementen zullen zich ook minder inhoudelijk met de toezicht- en handhavingstaken van de NVWA moeten bezighouden.
Wellicht is een volledig onafhankelijke positionering, zoals mr. Pieter van Vollenhove voorstelt, een goede oplossing, maar het opgaan in een grote landelijke, allesomvattende inspectie heeft zeker niet mijn voorkeur. Naast de – meer dan – waarschijnlijkheid dat een dergelijk groot instituut heel snel heel bureaucratisch zal worden, blijft de deskundigheid op de verschillende gebieden een belangrijk punt en zullen er toch veel onderafdelingen nodig zijn. Uit de vorming van de nationale politie kunnen wat dat betreft wijze lessen worden getrokken.

Kortom
De Fipronil-affaire toont wederom aan dat de NVWA momenteel niet meer goed is berekend op haar taken. Daarvoor is een scala van factoren aan te dragen. Het is hoog tijd de NVWA haar onafhankelijke en deskundige autoriteit terug te geven. Laat die organisatie daarna met rust zodat zij weer kan uitgroeien tot de gezaghebbende autoriteit die ze in het nabije verleden was.

1. Verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement En de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van
specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139 van 30 april 2004, p. 55.
2. Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt
aanbieden en het gebruik van biociden, PbEU L 167 van 27 juni 2012, p. 1.
3. Op het moment van verschijnen van dit nummer lopen er twee onderzoeken naar de fipronil-kwestie.
De regering heeft oud-minister en Staatsraad Winnie Sorgdrager bereid gevonden onderzoek te doen. Afronding van dit
evaluatieonderzoek is voorzien voor 31 december 2017.
In dit onderzoek staan de volgende vragen centraal:
1) Wat is de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in de eierketen ten aanzien van de borging van
de voedselveiligheid?
2) Wat is de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in de toezichtketen ten aanzien van de borging
van de voedselveiligheid?
3) Hoe hebben de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld in de afhandeling van de crisis?
4) Hoe hebben de verschillende EU landen en de Europese Commissie gehandeld en hoe kan er beter worden
afgestemd?

4. Zie: Kamerbrief van de ministers van VWS en EZ van 5 september 2017, kenmerk 1226737-167291-VGP.

De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) is een eigen onderzoek gestart dat over ca. 1 jaar afgerond zal zijn.
De raad wil nagaan waarom het middel niet eerder is opgemerkt en wat de rol van de pluimveesector en de overheid daarbij is geweest. Het gaat daarbij niet zozeer om de vraag hoe groot het acute risico van fipronil in de voedselketen is, maar hoe het voedselveiligheidssysteem functioneert. Ook de wijze waarop de consument is geïnformeerd over de risico’s van fipronil wordt in het onderzoek meegenomen.
Onderzoeken van de Raad zijn gericht op verbetering van de veiligheid en gaan niet in op schuld of aansprakelijkheid (Nieuwsbericht OvV van 8 augustus 2017).
Het ligt voor de hand dat de uitkomsten van dezer onderzoeken hier nader aan de orde zullen komen.
Algemeen Dagblad 12 augustus 2017.



Eerder deze week brachten we een vraaggesprek met Rob Dortland, voormalig directeur bij het ministerie van VWS en de VWA, over de NVWA: Problemen bij de NVWA resultaat van een onbezonnen overheid.

Dit artikel is zojuist verschenen in de SDU uitgave WAAR&WET 2017/7, nr. 121. We danken de SDU voor de mogelijkheid om het hier gelijktijdig online te kunnen publiceren. Drs. Dirk Meijer heeft verschillende leidinggevende functies binnen de Keuringsdienst van Waren vervuld, zowel als Regionaal Directeur als bij de Algemene Directie. Hij is na zijn pensionering in 2015 actief als zelfstandig adviseur en – onder meer – voorzitter van een aantal werkgroepen op het gebied van voedsel- en productveiligheid.


Op 27 november organiseert Foodlog het snelcongres Fipronil, van probleem naar kansen.
Bestemd voor: pluimveehouders, toeleveranciers, verwerkers van eieren en detaillisten.
Doel: in de praktijk een betere risicocultuur creëren en bloedluis - het voor kippen heel irritante beestje dat de aanleiding was voor de illegale bestrijding met fipronil - de stal uit jagen.

.
Dit artikel afdrukken