God en gebod introduceerden een zelfbewustzijn dat mensen verantwoordelijk maakte voor hun daden. Die verantwoordelijkheid legde de basis voor schuld en schaamte en maakte hen vervolgens chantabel en dus gehoorzaam. Die moraal houdt ons nog steeds in haar greep. Ze is de erfenis van de uitvinding van de landbouw, zo’n 10.000 jaar geleden. Vanaf dat moment was het nodig dat mensen zich in groten getale onderwerpen. Landbouwen betekent immers met z’n allen hard en gedisciplineerd werken voor een uitgestelde beloning

Niet im- maar amoreel
De gehoorzaamheid die dat vergt, heeft baat bij geloof in een vrije wil. Mensen met een vrije wil trekken het zich persoonlijk aan als iets misgaat en corrigeren dat dan zonder dat hun superieuren of andere leden van hun gemeenschap hen daar opdracht voor hoeven te geven. Door de vrije wil werden we dier af en konden we vrij mens worden. Maar we blijven natuurlijk wie waren. Daarom geldt, hoe gek het ook klinkt, ook het omgekeerde. Als we de moraal loslaten, verliezen we de vrije wil weer, maar krijgen er de vrijheid die past bij ons wezen weer voor terug. Dat is een gedachte die verrassend veel lijkt op de manier waarop Krishnamurti - de goeroe die niets van goeroes moest hebben - dacht over menselijke wijsheid.

Onze natuurlijke staat is amoreel, niet immoreel. Zonder ‘ik’ dat voortdurend voor z’n eigen geluk moet zorgen zou egoïsme niet kunnen bestaan. In het goddeloze universum van de bonobo-apen of de chimpansees bestaan medelijden, zorgzaamheid en rechtvaardigheid wel degelijk, schrijft Frans de Waal in De Bonobo en de Tien Geboden.
Het klinkt misschien tegenintuïtief, maar probeer het je voor te stellen als een koele waarnemer en niet als mens met een vrije wil. Onderscheid verhaal en werkelijkheid door goed naar jezelf en onze samenleving te kijken, net zoals primatologen als De Waal dat doen. Je zou er zo maar eens achter kunnen komen dat die vrije wil een verzinsel is om leden van de samenleving te laten doen wat past bij de organisatievorm van die samenleving.
Voor deze zelfdomesticatie van de mens kwamen twee reeds in de mens geëvolueerde kenmerken handig uit: 1) hiërarchie en 2) geloof in verhalen.

Hiërarchie voor het behoud van groepscohesie verdeelt alleen voordelen maar is verder machteloos
Hiërarchie regelt eten en seks
‘Hiërarchie’ komt vrij algemeen voor in het dierenrijk, omdat het voor groepsdieren handig is dat een vaste sociale volgorde regelt hoe de verdeling van eten en seks verloopt. Zijn zulke regels er niet, dan zou er steeds opnieuw gedoe over zijn. Dat is fnuikend voor iedere samenleving. Omdat wij met moderne mensenogen het fenomeen van hiërarchie bezien, gaan we er gemakkelijk vanuit dat de hoogstgeplaatsten in de groep alle beslissingen nemen. Gedragswetenschappers ontdekten dat dit niet noodzakelijk het geval is. Waar een groep primaten naartoe gaat of wat de groep gaat doen, is de uitkomst van veel meer door de groep als geheel gedragen processen dan we lang hebben gedacht. Er is geen machtscentrum dat beslist. Als een paar leden in de groep (en dat kan iedereen in de hiërarchie zijn) een initiatief neemt een bepaalde kant op te gaan, hangt het er vanaf hoeveel er volgen of de hele groep mee gaat.

Ook de familiegroepen en stammen van de vroege mens waren vermoedelijk egalitair, zonder een geformaliseerde gelaagdheid als het om besluitvorming ging. In thans nog bestaande groepen jager-verzamelaars is vaak wel een ‘big man’, maar die positie is niet formeel en vooral gebaseerd op sociale vaardigheden om conflicten te helpen oplossen, beweert Jared Diamond. Wie die redenering serieus neemt, komt tot de conclusie dat hiërarchie voor het behoud van groepscohesie, alleen het verdelen van voordelen organiseert, maar verder machteloos is.

Wie het concept ‘voetballen’ kent, kan overal ter wereld een pleintje op stappen en meedoen met het groepje mensen dat daar tegen een bal aan trapt; je hoeft die anderen er niet eerder voor ontmoet te hebben en kunt toch meteen met hen aan de slag
Geloof in verhalen
‘Taal’ is een veel voorkomende fuctionele eigenschap onder sociale dieren. Ook de aapmensen waarschuwden elkaar met symbolen, woorden zeggen wij. ‘Kijk uit, bij de rivier zit een gevaarlijke leeuw’. Een van die aapmensen, de homo sapiens, ging al minstens 40.000 jaar geleden iets bijzonders doen met woorden. Hij gebruikte het ook voor niet-bestaande dingen en ging verhalen vertellen over een niet bestaande werkelijkheid, zoals de leeuwmens die hem kon beschermen en waar hij in kon geloven. Door elkaar verhalen te vertellen opende naast de fysieke wereld zich ook de fictieve, werkelijkheid waar mensen elkaar en zichzelf mee kunnen plaatsen binnen een orde. Dat is op tal van terreinen handig omdat het ons goed georganiseerd kan laten samenwerken. Mensen die hetzelfde verhaal kennen, kunnen zich binnen dat verhaal overal ter wereld tot elkaar kunnen verhouden ook al horen ze niet bij dezelfde familie of stam. Een eenvoudig voorbeeld is voetballen. Wie het concept ‘voetballen’ kent, kan overal ter wereld een pleintje op stappen en meedoen met het groepje mensen dat daar tegen een bal aan trapt; je hoeft die anderen er niet eerder voor ontmoet te hebben en kunt toch meteen met hen aan de slag. Je kunt het omdat je, net als zij, je op dat moment identificeert met het zijn van een voetballer. Zo stappen we continu in de werkelijkheid van een schier oneindig aantal verhalen of concepten die compleet werkelijk zijn voor zover en voor zolang we erin geloven. Het heeft de homo sapiens het vermogen gegeven zich te identificeren met groepen buiten de eigen stam; de enige voorwaarde is dat mensen eenzelfde verhaal geloven en accepteren als regel voor hun gedrag. Door dit nieuw verworven vermogen maakte de homo sapiens volgens de populaire Israëlische historicus en verhalenverteller Harari een ‘cognitieve revolutie’ door die het uitsterven van de andere mensachtigen zoals de Neanderthaler tot gevolg had. Zo succesvol is, denkt hij, onze truc om ‘te kunnen voetballen’.

De boer had knechten nodig
Dik 10.000 jaar geleden begon die slimme homo sapiens land verbouwen. Hij had al snel door dat hij extra handen nodig had. Maar hoe kreeg hij anderen zo gek om zware arbeid voor hem te gaan verrichten voor een uitgesteld resultaat (de boer betaalde hen immers in natura, want ruilmiddelen en geld waren er nog nauwelijks) en een slechtere gezondheid. Hij had centrale coördinatie en gezag nodig: grote groepen mensen moesten gehoorzaam doen wat een of een paar stamgenoten zeiden dat gedaan moest worden. Het lag voor de hand dat hij de bestaande sociale hiërarchie zou gaan gebruiken om een commandostructuur aan te leggen. Het enige dat hij nog nodig had was dat mensen ook echt gingen geloven dat die moesten gehoorzamen. Maar hoe?

De eerste boeren, slimme jongens, lieten hun makkers geloven in een vrije wil. Je kunt namelijk pas macht over iemand uitoefenen als je die ander laat geloven dat die macht over zichzelf heeft
Religie is een businessmodel
Hij ging een verhaal vertellen. De eerste boeren, slimme jongens, lieten hun makkers geloven in een vrije wil. Je kunt namelijk pas macht over iemand uitoefenen als je die ander laat geloven dat die macht over zichzelf heeft. Het enige wat hij daarvoor nodig had waren regels voor moraliteit en dat het leven bedoeld is om ‘goed’ te zijn. Natuurlijk hadden mensen al regels, maar als je je daar niet aan hield had je alleen maar een fout gemaakt. Door die regels te laden met moraliteit, betekende een overtreding niet alleen dat je een fout had gemaakt, maar ook dat je een slecht mens was. Het effect van de angst op morele veroordeling was dat in mensen het geloof ontstond een gespleten persoonlijkheid te zijn.

Tot op de dag van vandaag zitten wij met een interne hiërarchie van een vrije wil die de baas is en het goede wil doen, en een tweede ‘ik’ die moet gehoorzamen maar vaak de fout in gaat omdat die gebonden is aan driften. Het idee van een vrije wil is zo gewoon geworden dat we het als een absolute werkelijkheid aannemen, maar het is een door een boer verzonnen verhaal die mensen nodig had om te ploegen, te zaaien en te oogsten.
De eerste priester was een boer, denkt ook Carel van Schaik, hij is hoogleraar biologische antropologie in Zürich en corresponderend lid van de Nederlandse Koninklijke Academie van Wetenschappen.
Door een verhaal te vertellen over van God gegeven morele wetten die het leven zin geven, plantten de eerste boeren een angstcomplex in het mensenbrein dat op zichzelf reflecteert en zichzelf als consequentie daarvan continu laat lijden aan zelfveroordeling.

Door een verhaal te vertellen over van God gegeven morele wetten die het leven zin geven, plantten de eerste boeren een angstcomplex in het mensenbrein dat op zichzelf reflecteert en zichzelf als consequentie daarvan continu laat lijden aan zelfveroordeling
Door vervolgens lieden hoger in de hiërarchie een status te geven in het religieuze voetbalspel werden de gelovigen chantabel en dus gehoorzaam. Dat die gehoorzaamheid aan de hiërarchie al snel ook nuttig bleek om grote groepen mensen te binden die zo in geweldig grote gemeenschappen gingen leven onder centraal gezag, konden die eerste priester-boeren natuurlijk niet overzien. Wel is het een historisch feit dat direct na de uitvinding van de landbouw dergelijke superstructuren ontstonden, een businessmodel dat tot op de dag van vandaag stand houdt.

Geen vrije wil maakt vrij
Ik schrijf dit scheppingsverhaal niet om de boer slecht te maken, maar om het te hebben over het probleem van de zogenaamd vrije wil om het goede te doen. Die overtuiging zit zo diep, dat we ook zonder een godsgeloof daar nog volledig aan onderworpen zijn omdat de rol van religie is overgenomen door instituties zoals nationaliteit, politieke overtuigingen, bedrijven en hun belangen en wetenschap. Volledig? Welnee, gelukkig zijn we nog gewoon aap.

We zijn van nature geen immorele wezens, maar amoreel en als zodanig onbewust bekwaam. In het goddeloze universum van de bonobo of de chimpansee bestaan medelijden, zorgzaamheid en rechtvaardigheid wel degelijk. Bij ons is dat natuurlijk niet anders, het zijn vaardigheden die bij onze diersoort horen. En voor zover niet, dan niet.
En om dat laatste gaat het, zei Krishnamurti, als je gelukkig wilt kunnen zijn binnen je beperkingen Dat het goed is ook als het niet goed is. Niet als nieuwe leefregel, maar als iets dat je in jezelf kunt realiseren als waar. Je natuurlijke staat is inclusief angst, verdriet en pijn, maar is alleen lijdensvol voor zover er geloof in eigenschuld is. Maar het verhaal van de vrije wil is niet waar; dàt is de bevrijding.
Dit artikel afdrukken