Op de markt van Den Bosch is het afnemende seizoen goed te zien. De bakken met bonen beginnen leeg te raken en in variëteit af te nemen. Waren er vorige week nog stok-, princesse-, boter-, snij- en, oh, ook nog anonieme boontjes uit Burkina Faso. Maar heden liggen er slechts boter- en princessenbonen. En, oh ja, ook nog anonieme boontjes uit Burkina Faso. Die blijven nog tot de eerste tomaten er weer zijn.
Voor een lunch in bonentijd is een periode van bedenktijd onnodig: bonensalade. Beter: peulen-salade, want de bonen zitten er nog in. Zes minuten koken, af laten koelen in koud water en drogen. Als dressing is van alles mogelijk, als er maar veel olie in zit, want zoals Onno Kleyn al zei: ‘Bonen zijn heerlijk maar je moet er wel vet bij hebben.’

Mijn dressing is er eentje van het oude soort: vinaigrette van citroensap, olijfolie, zout en peper. De gele en de groene peulen maken een mooi plaatje, en ze verschillen net iets in smaak. Dat is mooi, maar er ontbreekt iets dat aan de meeste bonenschotels ontbreekt: kraak. Ook gebakken bonen hebben dat niet. Is dat erg? Het is een ramp. Het is de reden dat Nederlanders geen bonen eten. Ga maar na, kroketten, chips, brood: er zit een korst omheen.

Als de korst er niet vanzelf om komt moet ik er maar een kraakje aan bedenken. Broodkruim, paneermeel, gestampte chips? In de voorraadkast staat een potje wasabi-nootjes, pinda’s met een scherp korstje. Kijk, die passen ook nog in het bonendieet ook. Twee stampen in de vijzel en ze breken in tweeën, net groot genoeg.

Nu kraken de bonen zoals ze smaken. De op de foto bijgestrooide aduki-boontjes zijn overbodig.

lunch jt bonen

Dit artikel afdrukken